Laatst stond ik nietsvermoedend mijn haar in te zepen onder de douche, toen er van beneden een ijselijke gil kwam. “Mamaaa, er staat een kip in de keuken!”. Het prikkende schuim sijpelde langzaam mijn ogen in en ik dacht even na. Terrorist nr. 1 roept wel vaker merkwaardige dingen, dus was het de vraag of ik het risico moest nemen schuimend en al de trap af te rennen. Toen ik Terrorist nr. 2 even later “Oh heeelp, hij pikt mij!” hoorde schreeuwen, leek het me verstandig toch maar een kijkje te nemen. En dus rende ik poedelnaakt en druipend naar beneden, alwaar ik de Terroristen angstig in de woonkamer aantrof, in een hoekje gedrukt door een parmantig rondstappende kip. Terwijl haar venijnige kraaloogjes zich op mijn naakte lijf richtten, realiseerde ik me dat ik waarschijnlijk niet op tijd bij mijn snijplank kon komen en dus geen schild had om te voorkomen dat haar scherpe snavel zich in mijn onbeschermde vlees zou boren. Gelukkig had Terrorist nr. 1 zich naar de kist met speelgoed weten te manoeuvreren en wist hij met een goedgemikt locomotiefje van zijn spoorbaan de indringer uit ons huis te verjagen. Terwijl ik opgelucht ademhaalde en probeerde mezelf in een theedoek te wikkelen, gluurden de Terroristen voorzichtig om de hoek van de bijkeuken. “Wat nu?” vroeg Terrorist nr. 1 angstig. Ik haalde mijn schouders op en draaide snel de deur op slot. Ik heb nog even overwogen 112 te bellen, maar wilde toch ook niet te boek komen te staan als die rare stadse die gered moet worden van haar eigen pluimvee. Over straat kunnen zonder uitgelachen te worden is tenslotte ook wat waard.
Al eerder schreef ik over onze enigszins satanisch aangelegd kippen, die ons met grote regelmaat proberen een ledemaat afhandig te maken, als we ze van eten komen voorzien. De dagelijkse confrontatie met de zes, inmiddels moddervette, kakelende dames was al zenuwslopend genoeg, maar toen zaten ze in ieder geval nog veilig opgesloten in hun door gaas omringde ren. Echter hebben ze hun actieradius nu aanzienlijk vergroot, door zich vakkundig uit te graven en hun heil in de rest van de tuin te zoeken. Ik was mij er niet van bewust dat kippen konden graven en dat is jammer, want dan had ik maatregelen kunnen treffen. Gewapend beton storten onder de kippenren bijvoorbeeld. Of het hok omcirkelen met vossenklemmen. Daar is het nu te laat voor, want inmiddels hebben ze ons landgoed overgenomen. Genietend wandelen ze door de moestuin, pikkend aan onze worteltjes en zelf gekweekte bieslook. Ik durf eigenlijk niet meer naar buiten, uit angst dat ze een hinderlaag hebben gevormd en in de aanval gaan als ik één voet over mijn eigen drempel zet. Inmiddels heb ik dus een voorraad snijplanken bij de voordeur liggen.
Ik vrees dat ze proberen wraak op ons te nemen voor de verdwijning van Brutus, de buur-haan, die sinds enige tijd spoorloos is. Tot voor kort paradeerde hij dagelijks bronstig uren rond de kippenren, tot groot genoegen van de dames, maar we hebben hem nu al geruime tijd niet meer gezien. Ons vermoeden is dat hij tragisch aan zijn eind is gekomen in de kaken van een vos die in onze tuin misschien een residentie heeft, maar helemaal zeker zijn we daar niet van. Persoonlijk ben ik van mening dat het hoe dan ook Brutus’ eigen schuld is, we hebben tenslotte niet voor niets een bordje met ‘Eigen weg’ aan het begin van het erf staan. Daar trok hij zich echter niets van aan, de lokroep van onze kippen was blijkbaar sterker dan de regelgeving. En als dan de hormonen de overhand nemen, verlies je alle oog voor je omgeving. Brutus’ rode kam schitterde waarschijnlijk nog in het zonlicht toen zijn belager zich verlekkerd bovenop hem stortte. Voor de ogen van zijn harem werd hem koelbloedig het leven ontnomen. Hij zal ongetwijfeld nog hebben geprobeerd zich te verdedigen, ons Brutus’ was tenslotte niet voor één gat te vangen. Maar helaas, voor de buur-haan was het eind nabij. Bloedend is hij misschien het naburig veld in gestrompeld, alwaar hij kakelend ten onder is gegaan. Althans, zo stel ik het mij voor. Even was het oorverdovend stil op het landgoed. Maar het beklemmende gegil dat die middag oprees uit de kippenren, had ons moeten waarschuwen. Dit lieten de Katrientjes niet zomaar over hun kant gaan.
We hebben gezocht, maar het stoffelijk overschot van Brutus hebben we helaas nooit kunnen vinden. Een waardig afscheid moesten we hem dus schuldig blijven. En hoewel we echt ons best hebben gedaan, nemen de kippen er geen genoegen mee. Hun wraak zal zoet zijn. De strijdlustigheid glimt in hun kleine kraaloogjes, iedere keer als we ze komen voeren. Nu blijft het nog bij een beetje dreigend rondsluipen in mijn woonkamer, maar ik ga ervan uit dat dit slechts het begin is. Voor je het weet staan ze met een slagersmes in de badkamer terwijl je onbeschermd en moederziel alleen staat te douchen. Vinden we op een dag onze katten helemaal kaal gepikt in hun mandjes. Of houden ze, puur om ons te pesten, hun eieren gewoon binnen en moeten wij weer legbatterij omeletten bakken. Ik acht de Katrientjes tot van alles in staat. Manlief en ik zitten eraan te denken de boerderij van een panic room te voorzien, voor als de nood echt aan de man komt. Nu weet ik een klein beetje hoe men zich in oorlogstijd gevoeld moet hebben. Waren het destijds de Russen die kwamen, nu zijn het de kippen. Ik vraag me eerlijk gezegd af wat enger is.
Een wilde klopjacht door de tuin heeft erin geresulteerd dat de Katrientjes inmiddels weer in hun hok zitten. Als tegemoetkoming hebben we ze de moestuin geschonken om hun territorium mee uit te breiden. We hebben beloofd er voortaan met een grote boog omheen te lopen. Het is wel zonde van de worteltjes, maar soms moet je nou eenmaal offers maken voor de lieve vrede. Vooralsnog heb ik geen gevederde indringers meer uit mijn huis hoeven verjagen. Maar je moet altijd alert blijven. Voor de zekerheid neem ik voortaan een snijplank mee naar bed. Je kunt tenslotte maar beter voorbereid zijn.