Hierbij wil ik graag alle stedelingen oproepen te stoppen met discrimineren. Ja, je leest het goed: discrimineren. Namens alle minderheden in Nederland verzoek ik jullie dringend de vooroordelen aan de kant te schuiven. Ik voel mij tegenwoordig namelijk persoonlijk aangevallen. Sinds ik een provinciaal ben, vliegen de stereotyperingen me om de oren. Schijnbaar doet het er niet toe dat ik 28 jaar lang een Amsterdammer ben geweest. Geboren en getogen in hartje centrum, grachtengordel-elite zelfs, progressief en ruimdenkend. Met het verlaten van de stad, is ook mijn status me ontnomen. Ik woon nu in de Achterhoek, dus ben ik een boer. Een op zijn zachtst gezegd pijnlijke degradatie.
Kort geleden zat ik met twee vriendinnen op een terras in Amsterdam. “Dusse…” begon de ene vriendin, toen de munt-thee geserveerd was, “Je hebt dus een soort van boerderij gekocht? In Drenthe?”. De vertwijfeling droop van haar gezicht. “Een echte boerderij” antwoordde ik, “in de Achterhoek”. “Ja, dat zeg ik: in Drenthe”. De geografische kennis van de Amsterdammer gaat niet verder dan de ring natuurlijk.
Ik heb me de rest van de middag moeten verdedigen. Want hoe moest ik nou boodschappen doen, als er geen winkels in de buurt waren? Hoe ver wonen de buren dan weg? Een héle kilometer? Maar hoe moet dat dan als er ‘s nachts iets gebeurt? En eigenlijk is het ook zielig voor de Terroristen, want dan kunnen ze straks in de puberteit alleen maar naar één of andere ranzige bierschuur als ze uit willen gaan.
Een hectare grond? Hoezo alleen kippen? Dan kun je toch net zo goed meteen koeien nemen? Want een hectare is toch genoeg voor intensieve veeteelt? En het is dan misschien wel net zo makkelijk als ik mijn verzameling hoge hakken weg doe, want daar kom je toch niet ver mee tussen de mesthopen. Een grootstedelijk kruisverhoor en drie (overigens biologische) muntthee later, staat het huilen me nader dan het lachen en ben ik wel toe aan een glas wijn.
Toegegeven, niet zo lang geleden maakte ik me zélf nog schuldig aan dergelijke uitspraken. Op Koninginnedag schudde ik meewarig het hoofd als ik weer eens een uitgelaten Tukker met oranje klomp op zijn hoofd over het Waterlooplein zag stuiteren. Toen bleek dat ik in Zwolle moest gaan studeren ben ik dagenlang in tranen geweest van afschuw. En voor een vakantie in de Limburgse bossen nam ik voor de zekerheid maar gewoon al onze kleren mee, want ik kon er tenslotte niet zeker van zijn dat we ooit nog onze weg terug naar Amsterdam zouden vinden.
Overigens zijn de stedelijke provincialen net zo erg. “Zo mevrouwtje” galmde de glaszetter uit de kosmopolitische metropool Doetinchem gisteren, “dat is nogal wat ruimte die u hier hebt! U hebt zeker wel een hele sloot kinderen?”. Op mijn antwoord dat ik twee terroristen wel genoeg vond, volgde de onsterfelijke opmerking: “Nou, dan gaat u hier zeker wel een camping beginnen?”. Ik heb maar niet gezegd dat ik met de koop van dit huis juist probeerde zo weinig mogelijk mensen om me heen te hebben. Voor je het weet sta je bekend als xenofobe kluizenaar.
Bij deze bied ik iedereen van buiten de stad mijn nederige excuses aan. Ik heb het niet zo bedoeld. Ik was jong, arrogant en Amsterdams. Wij weten gewoon niet dat er ook nog leven is achter de ArenA. Eigenlijk zijn stedelingen net boeren. En wat de boer niet kent, dat vreet ‘ie niet. Ik heb mijn vooroordelen laten varen, zal waardig integreren en voortaan het platteland met hand en tand verdedigen. Maar mag ik dan wel mijn stiletto’s houden? Dan loop ik er alleen op in mijn eigen tuin. Dan ziet toch niemand het.