Als je in Amsterdam een tuin hebt, dan is dat eigenlijk hetzelfde als de staatsloterij gewonnen hebben. Meestal heb je eerst 10 jaar ergens op een wachtlijst gestaan, of je hebt een te veel dure hypotheek genomen om op IJburg iets te kopen wat geen appartement is, maar een écht huis. Vervolgens voel je je de koning te rijk, want je hebt 10 vierkante meter betegelde buitenruimte bemachtigd, terwijl al je vrienden nog ergens drie hoog achter in Bos en Lommer zitten. “Voortaan ieder weekend barbeque’en bij jou!” roepen ze vergenoegd en dan weet je dat je gearriveerd bent.
Dat de buurman je gewoon kan zien als je topless ligt te zonnen, neem je maar op de koop toe. Dat de bamboe van je buurvrouw onder de schutting doorkuipt is geen ramp. En dat de buurvrouw die schutting stiekem zo heeft geplaatst dat er een metertje van jouw tuin afgesnoept wordt, daar doe je ook niet moeilijk over. Je hebt namelijk een Tuin (ja, met hoofdletter), dus tel je je zegeningen. Amsterdammers zijn met weinig tevreden.
Op het platteland gaat dat een beetje anders. Onze boerderij heeft ook een tuin. Een ruime hectare grond is tegenwoordig van ons. In de wijde omtrek geen buren te zien. Waar mijn tuin begint en waar hij eindigt lijkt mij, als tevreden Amsterdammer, dus volstrekt irrelevant. Maar zo werkt het niet in de Achterhoek. Bij aankoop van ons huis moesten wij namelijk per direct contact opnemen met het Kadaster. Om onze grenzen te laten vastleggen. Jawel, deze Amsterdammer heeft de grénzen van haar eigen land officieel moeten laten vastleggen.
Er verscheen een meneer in onze tuin. Vergezeld door een voor ons onbekende boer, die blijkbaar de eigenaar was van de uitgestrekte leegte naast onze tuin. Ze hadden een meetlint en een verzameling houten paaltjes. Mompelend en rekenend schuifelden beide heren door de tuin, sloegen af en toe een paaltje in de grond, totdat er rondom ons nieuwe huis een ring gevormd was. Tot daar en niet verder, was de onuitgesproken boodschap.
Net toen ik een sarcastische opmerking tegen manlief wilde maken over de absurditeit van deze exercitie, zag ik hem tot mijn grote verbazing de discussie aangaan met de boer. Want moesten die paaltjes niet eigenlijk een meter verder weg staan? Hij had heus wel gezien dat deze doorgewinterde Achterhoeker hem op slinkse wijze dat rijtje paardenbloemen afhandig probeerde te maken. ‘s Avonds ontwierp hij op de computer een minutieus gedetailleerd kaartje waarop de grenzen haarscherp stonden aangegeven. Ik denk dat ik moet concluderen dat manlief sneller ingeburgerd is dan ik. “Zo” zei hij vergenoegd, “we laten die paar extra meters natuurlijk niet zomaar aan onze neus voorbij gaan!”.