In Amsterdam had ik regelmatig last van mijn buren. Ik heb menigmaal ‘s nachts witheet van woede in mijn kamerjas aangebeld bij de studenten naast mij, wanneer die weer eens hun hele sociëteit hadden uitgenodigd voor een drankgelag, met bijbehorende stampende muziek. Schuin tegenover mij stond een soort begeleid-wonen flat voor doorgewinterde Tokkies, die het normaal vonden om vanaf 10.00 uur ‘s ochtends met z’n allen op straat, in hun onderbroek, een koelbox met bier soldaat te maken. En laat ik vooral mijn kleptomane bovenbuurmeisje niet vergeten, die zich met enige regelmaat spullen uit mijn opslaghok op zolder toe eigende. Tot op de dag van vandaag vraag ik me af of ik haar nog kan aangeven voor het ontvreemden van mijn verzameling knuffelbeesten, maar ik vrees dat het een verloren zaak is.
Eenmaal twee straten verderop bij manlief ingetrokken, zijn we maanden bezig geweest de kat van de buren van ons balkon te verjagen. Onze eigen poes kreeg van de aanwezigheid van deze indringer bijna een fatale zenuwinzinking, maar op een beetje coulantie van de, overigens wiet telende, buurman konden we niet rekenen. De onderburen, die met 25 man in een appartement van 45 vierkante meter woonden en periodiek in het trappenhuis kotsten, waren ook niet de beste buren, maar die namen in ieder geval nog netjes de post aan als wij er niet waren. En ook in de VS bleef ons geen burenrel bespaard. De was op ons balkon te drogen hangen leverde een dreigbrief van het management van ons appartementencomplex op. Blijkbaar vond de rest van de bewoners het uitzicht op mijn schone onderbroeken een ‘serious disturbance of the enjoyment of the community’. Het feit dat wij nachtenlang wakker lagen van de nogal luidruchtige copulatiegeluiden van de buurjongen, die ieder weekend een andere cheerleader mee naar zijn ‘crib’ wist te slepen, kon helaas op weinig sympathie van datzelfde management rekenen.
Het leek ons dan ook een zegen om een huis te hebben zonder buren. Een huis waar je ‘s ochtends geen blikken Euroshopper bier uit je portiek hoeft te vegen. Waar je ‘s avonds alleen de hertjes aan de sla in je moestuin hoort knabbelen in plaats van de tv van de buurman op vol volume. En waar je gewoon poedelnaakt door je tuin kunt huppelen, zonder dat iemand daar gelijk emotionele schade van oploopt. De realiteit is echter dat je op het platteland weliswaar geen buren hebt, maar wel boeren. En alhoewel die doorgaans niet pal naast je wonen, zijn ze toch opvallend vaak aanwezig. Omdat het weiland naast je tuin omgeploegd moet worden. Of bemest. Of ingezaaid. En geloof me, het geluid van een dronken studentenfeestje is niks vergeleken bij het donderende geraas van een enorme giertank vlak onder je slaapkamerraam. Bovendien is de geur van verschraald bier altijd nog beter te verdragen dan 300 kilo uitgestrooide varkensmest.
Afgelopen week kwam ik namelijk met de Terroristen terug van een boswandeling. Waar we normaliter in de verte ons huis konden zien, was nu alleen nog maar een stofwolk waar te nemen. Eenmaal aan de bosrand bleek dat het geen stof was, maar mest. Na het nachtelijk omploegen van het koolzaadveld werd het nu rijkelijk bestrooid met stront. En ik had de ramen open laten staan. Kokhalzend staken we het veld over om bij de boerderij te komen, met de mestwagen vervaarlijk sproeiend in ons kielzog. Volgend jaar boeken we maar een last minute als we de giertank zien verschijnen. Eten en slapen blijkt namelijk een uitdaging als je het idee hebt dat er een dozijn varkens naast je huis hun behoefte staat te doen. In Amsterdam gooien de buren soms nog een briefje door de bus als ze weten dat ze misschien overlast gaan veroorzaken. Je zou denken dat dergelijke beleefdheidsvormen vooral op het platteland nog gemeengoed zijn. Maar blijkbaar zijn de fatsoensnormen gewoon nog niet tot de Achterhoek doorgedrongen.
“Belachelijk!” fulmineerde manlief laatst om 22.00 uur ‘s avonds, toen er in het pikkedonker ineens een tractor langs ons raam kwam ratelen. “Dat kan toch niet zomaar? Wat denk jij, moeten we de politie bellen?”. Aangezien in zo’n kleine gemeenschap de autoriteiten vast in handen zijn van de dorpsoudsten, leek me dat een slecht plan. Voor je het weet heb je een bataljon boze boeren met geheven hooivorken op je erf staan. Vloekend ging manlief naar bed, terwijl de koplampen van de tractor nog uren door de slaapkamer flitsten. Ik vrees dat we, meer nog dan in Amsterdam, onze ziel in lijdzaamheid moeten bezitten. Ik denk namelijk dat het spreekwoord ‘Beter een goede buur, dan een verre vriend’ uit de Achterhoek komt. Omdat die buren hier tenslotte met grof geschut komen. Een klap van een schoffel komt nou eenmaal harder aan dan een goed gemikt blikje bier. En aangezien we hier nog niet zo lang wonen, kunnen we ons hoofd maar beter niet al te ver boven het maaiveld uit steken. We zullen eerst een flinke dosis agrarisch respect moeten verdienen, voor we in onderhandeling kunnen met de lokale machthebbers. Ik zit nou eenmaal niet te wachten op een paardenkop in mijn bed.