“En dan volg je nu de borden richting Arnhem”. Mijn rij-instructeur strekt zich eens behaaglijk uit in de bijrijdersstoel en vouwt zijn handen achter zijn hoofd. In eerste instantie heb ik niet door wat hij bedoelt en knik ik gewoon instemmend. Dan realiseer ik me opeens dat ik de snelweg opdraai. Verschrikt kijk ik naast me. “Ja maar, dat is de snelweg!” zeg ik tegen mijn instructeur. “Ja” is zijn antwoord, “dat weet ik”. “Maar dan moet ik heel hard!” mijn stem klinkt drie octaven hoger dan normaal. Hij grijnst. “Jaaah” is zijn vergenoegde respons, “eindelijk eens even echt rijden”. Terwijl we het bord met ‘130’ erop voorbij schieten, voel ik al het bloed uit mijn gezicht wegtrekken. In stilte doe ik een schietgebedje en trap het gaspedaal in. Op hoop van zegen.
De Achterhoekse wind zwiept om de lesauto. Natuurlijk, het KNMI geeft een weeralarm af en ik moet voor het eerst de snelweg op. Naast me vliegen de weilanden voorbij, vanuit mijn ooghoeken zie ik alleen groene strepen langs flitsen. Ik grijp het stuur zo stevig vast dat er kleine barstjes in het vel om mijn knokkels springen. Strak staar ik voor me uit. Het is niet druk, de meeste mensen hebben Gerrit Hiemstra’s advies ter harte genomen en zijn de weg niet op gegaan. Ik vraag me af of ik mijn instructeur totaal onverantwoordelijk vind, of juist heel slim. Waarschijnlijk heeft hij een kosten-baten analyse gemaakt. Liever in een zuidwesterstorm een lege snelweg op, dan met ongevaarlijk weer een kettingbotsing veroorzaken. Als ik nu de macht over het stuur verlies, zijn alleen hij en ik dood, niet ook een dozijn Achterhoekse forenzen. Nobel, ik kan niet anders zeggen.
“De auto beweegt!” gil ik terwijl we over het asfalt razen, “en is dat geluid normaal?”. Mijn instructeur grinnikt. “Nee” zegt hij, “ik denk dat de auto zo ontploft”. Ik overweeg hem een klap te geven, maar het lijkt me niet verstandig om tijdens mijn vuurdoop op de snelweg meteen te gaan stunten. “Ga eens wat harder, je lijkt wel een oud wijf”. Hij wijst berispend op de snelheidsaanduiding langs de kant van de weg. Ik gluur op de snelheidsmeter. 110 km per uur. Ik vind mezelf heel beschaafd. “Kom op, harder!” klinkt het echter ongeduldig naast me. Dat krijg je ervan als je leert rijden van een plattelandsjongen. Hij joeg me al met ruim 90 over de provinciale weggetjes, maar op de snelweg lapt hij de etiquette natuurlijk helemaal aan zijn laars. Geen enkel gevoel voor decorum, die boeren.
Met het klamme zweet in mijn handen haal ik de ene vrachtwagen na de andere in. Aangezien ik aan het eind van de wereld woon, rijden er hier op de wegen vrijwel geen particulieren, maar alleen vrachtverkeer met rammelende opleggers vol varkens en ander groot agrarisch wild. Gillend jaag ik het kleine koekblikje waarin ik les krijg erlangs en probeer de vangrail niet te raken als ik een oplawaai krijg van de wind die zich vol op mijn autootje stort, iedere keer als ik zo’n vrachtwagen voorbij ben. “Gaat lekker zo!” roept mijn instructeur boven het gesuis van de wind uit, “alleen een beetje minder slingeren mag wel”. Ik werp hem een vuile blik toe en trap uit pure frustratie het gaspedaal wat dieper in, zodat de auto een halve meter vooruit schiet. “Anders kruip je zelf lekker achter het stuur tijdens een Achterhoekse tornado” bijt ik hem met opeengeklemde kaken toe. Hij grijnst, haalt zijn schouders op en ik zie het hem gewoon denken: Amsterdamse muts.
Na een zenuwslopend half uur mag ik eindelijk de A18 verlaten. Lijkbleek en met serieuze hartkloppingen stuur ik de auto weer richting de weilanden. Mijn handen zijn volledig bloedeloos geworden van het vastgrijpen van het stuur en ernstig verkrampt. “Zo, nou, dat viel best mee, toch?” klinkt het opgewekt naast mij, “En dan gaan we nu nog even lekker een kwartiertje achteruit inparkeren”. De verleiding om te gaan huilen of schelden is groot, maar inmiddels weet ik dat ze op het platteland weinig coulantie hebben met stadse hysterie en dat er dus weinig anders op zit dan de auto in z’n achteruit te zetten en maar te hopen dat ik niemand raak.
Zwaar getraumatiseerd parkeer ik de lesauto uiteindelijk weer op mijn eigen erf. Mijn vader kijkt me bezorgd aan terwijl ik wankelend achter het stuur vandaan kom, met een lichtelijk waanzinnige blik in mijn ogen. “Niks aan de hand, ze komt zo wel weer bij!” roept de instructeur en steekt vrolijk zijn hand op. Terwijl hij om de auto heen loopt en weer instapt, werpt hij snel een blik in zijn agenda. “Ik denk over zes weken maar examen doen? Gewoon nog net een beetje harder durven en ‘t is kat in het bakkie!”. Verwilderd draai ik me om, maar voor ik iets kan zeggen, rijdt hij vrolijk claxonnerend mijn erf af. Protesteren heeft geen zin. Op het platteland neemt men tenslotte geen halve maatregelen. Niet lullen, maar poetsen. Gaan met die banaan. Met de vlam in de pijp, scheur ik straks door de Achterhoek.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.