Archief ‘blogt over’

Met de vlam in de pijp (deel 2)

“En dan volg je nu de borden richting Arnhem”. Mijn rij-instructeur strekt zich eens behaaglijk uit in de bijrijdersstoel en vouwt zijn handen achter zijn hoofd. In eerste instantie heb ik niet door wat hij bedoelt en knik ik gewoon instemmend. Dan realiseer ik me opeens dat ik de snelweg opdraai. Verschrikt kijk ik naast me. “Ja maar, dat is de snelweg!” zeg ik tegen mijn instructeur. “Ja” is zijn antwoord, “dat weet ik”. “Maar dan moet ik heel hard!” mijn stem klinkt drie octaven hoger dan normaal. Hij grijnst. “Jaaah” is zijn vergenoegde respons, “eindelijk eens even echt rijden”. Terwijl we het bord met ‘130’ erop voorbij schieten, voel ik al het bloed uit mijn gezicht wegtrekken. In stilte doe ik een schietgebedje en trap het gaspedaal in. Op hoop van zegen.

Metdevlamindepijp2De Achterhoekse wind zwiept om de lesauto. Natuurlijk, het KNMI geeft een weeralarm af en ik moet voor het eerst de snelweg op. Naast me vliegen de weilanden voorbij, vanuit mijn ooghoeken zie ik alleen groene strepen langs flitsen. Ik grijp het stuur zo stevig vast dat er kleine barstjes in het vel om mijn knokkels springen. Strak staar ik voor me uit. Het is niet druk, de meeste mensen hebben Gerrit Hiemstra’s advies ter harte genomen en zijn de weg niet op gegaan. Ik vraag me af of ik mijn instructeur totaal onverantwoordelijk vind, of juist heel slim. Waarschijnlijk heeft hij een kosten-baten analyse gemaakt. Liever in een zuidwesterstorm een lege snelweg op, dan met ongevaarlijk weer een kettingbotsing veroorzaken. Als ik nu de macht over het stuur verlies, zijn alleen hij en ik dood, niet ook een dozijn Achterhoekse forenzen. Nobel, ik kan niet anders zeggen.

“De auto beweegt!” gil ik terwijl we over het asfalt razen, “en is dat geluid normaal?”. Mijn instructeur grinnikt. “Nee” zegt hij, “ik denk dat de auto zo ontploft”. Ik overweeg hem een klap te geven, maar het lijkt me niet verstandig om tijdens mijn vuurdoop op de snelweg meteen te gaan stunten. “Ga eens wat harder, je lijkt wel een oud wijf”. Hij wijst berispend op de snelheidsaanduiding langs de kant van de weg. Ik gluur op de snelheidsmeter. 110 km per uur. Ik vind mezelf heel beschaafd. “Kom op, harder!” klinkt het echter ongeduldig naast me. Dat krijg je ervan als je leert rijden van een plattelandsjongen. Hij joeg me al met ruim 90 over de provinciale weggetjes, maar op de snelweg lapt hij de etiquette natuurlijk helemaal aan zijn laars. Geen enkel gevoel voor decorum, die boeren.

Met het klamme zweet in mijn handen haal ik de ene vrachtwagen na de andere in. Aangezien ik aan het eind van de wereld woon, rijden er hier op de wegen vrijwel geen particulieren, maar alleen vrachtverkeer met rammelende opleggers vol varkens en ander groot agrarisch wild. Gillend jaag ik het kleine koekblikje waarin ik les krijg erlangs en probeer de vangrail niet te raken als ik een oplawaai krijg van de wind die zich vol op mijn autootje stort, iedere keer als ik zo’n vrachtwagen voorbij ben. “Gaat lekker zo!” roept mijn instructeur boven het gesuis van de wind uit, “alleen een beetje minder slingeren mag wel”. Ik werp hem een vuile blik toe en trap uit pure frustratie het gaspedaal wat dieper in, zodat de auto een halve meter vooruit schiet. “Anders kruip je zelf lekker achter het stuur tijdens een Achterhoekse tornado” bijt ik hem met opeengeklemde kaken toe. Hij grijnst, haalt zijn schouders op en ik zie het hem gewoon denken: Amsterdamse muts.

Na een zenuwslopend half uur mag ik eindelijk de A18 verlaten. Lijkbleek en met serieuze hartkloppingen stuur ik de auto weer richting de weilanden. Mijn handen zijn volledig bloedeloos geworden van het vastgrijpen van het stuur en ernstig verkrampt. “Zo, nou, dat viel best mee, toch?” klinkt het opgewekt naast mij, “En dan gaan we nu nog even lekker een kwartiertje achteruit inparkeren”. De verleiding om te gaan huilen of schelden is groot, maar inmiddels weet ik dat ze op het platteland weinig coulantie hebben met stadse hysterie en dat er dus weinig anders op zit dan de auto in z’n achteruit te zetten en maar te hopen dat ik niemand raak.

Zwaar getraumatiseerd parkeer ik de lesauto uiteindelijk weer op mijn eigen erf. Mijn vader kijkt me bezorgd aan terwijl ik wankelend achter het stuur vandaan kom, met een lichtelijk waanzinnige blik in mijn ogen. “Niks aan de hand, ze komt zo wel weer bij!” roept de instructeur en steekt vrolijk zijn hand op. Terwijl hij om de auto heen loopt en weer instapt, werpt hij snel een blik in zijn agenda. “Ik denk over zes weken maar examen doen? Gewoon nog net een beetje harder durven en ‘t is kat in het bakkie!”. Verwilderd draai ik me om, maar voor ik iets kan zeggen, rijdt hij vrolijk claxonnerend mijn erf af. Protesteren heeft geen zin. Op het platteland neemt men tenslotte geen halve maatregelen. Niet lullen, maar poetsen. Gaan met die banaan. Met de vlam in de pijp, scheur ik straks door de Achterhoek.

Share

Eén stap voorwaarts, twee terug

Zwak_3Het is 09.00 uur ‘s ochtends. Ik stap van mijn fiets op mijn erf en blijf even heel stil staan. Het is koud, voor het eerst echt een beetje winter. Ik laat de ijzige vrieslucht over mijn gezicht stromen. Mijn hoofd bonkt, maar de kou verdooft het gevoel een beetje. Mijn gezicht voelt strak aan, mijn ogen opgezwollen. Ik heb niet gehuild, maar mijn ogen branden toch. Voor me strekken zich de bevroren velden van de Achterhoek uit. De rijp glinstert op het wintertarwe. Ik luister naar de stilte, die als een zachte, koude deken over me heen valt. Ik inhaleer de kou, die stilte, voel de spanning uit mijn lijf wegzakken, verdwijnen in het bevroren gras onder mijn voeten. Na een week ziek zijn heb ik Terrorist nr. 1 weer op school afgeleverd. Wat een opluchting.

Ik hoor het mezelf denken: wat een opluchting. Een gevoel van schaamte overvalt me. Welke moeder is er nou blij als haar kind niet thuis is? De moeder van een autist blijkbaar. Of ben ik de enige moeder die niet fulltime kan co-existeren met autisme? Terrorist nr. 1 zit weer in een impasse. Wekenlang ging het heel goed, was hij rustig en ontspannen. Maar nu opeens niet meer. We weten niet waar het aan ligt. Er kunnen zoveel redenen zijn. Misschien het feit dat er op school een nieuwe juf is. Misschien omdat hij de afgelopen tijd al drie keer ziek is geweest. Misschien is het nog steeds de nasleep van de feestdagen. Onvoorspelbaar, ik krijg mijn vinger er niet op gelegd. Feit is dat onze zoon opnieuw verdwenen is. Ik zie mijn kind niet langer in zijn eigen ogen.

Ik leef nu ruim vier jaar met autisme. Zo langzamerhand weet ik hoe het werkt. Ik zie mijn zoon verdwijnen en weet dat ik me schrap moet zetten. Mijn dikke huid weer aan moet trekken en mijn hakken stevig in het zand moet zetten. Ik kijk naar manlief en zie ook de herkenning in zijn ogen. Samen zoeken we naar oorzaken, maar antwoorden kunnen we nooit vinden. We houden elkaar vast, omdat we méér niet kunnen doen. ‘s Ochtends belt manlief mij, op weg naar zijn werk. Ik probeer mijn telefoon tegen mijn oor te klemmen, mijn echtgenoot te kunnen horen boven de buien van onze zoon. “Het komt wel goed”, zegt hij, “Dat weet je toch?”. Ja, dat weet ik toch. Maar iedere stap voorwaarts zijn er ook steeds twee terug. Soms zakt de moed zakt me de schoenen.

Zwak_2Ik voel me opgejaagd. Omdat de goede perioden zomaar kunnen verdwijnen. Als sneeuw voor de zon. Je bent nooit veilig. Op het moment dat je je verdediging versoepelt, gaat het autisme in de aanval. Altijd. Ik weet dat het komt, heb het eeuwig in mijn achterhoofd. En toch verrast het me, elke keer opnieuw. Voelt het als een mokerslag. Sta ik lamgeslagen naar mijn zoon te kijken, die wordt meegenomen door zijn stoornis. Weerloos, overgeleverd. Ik strek mijn handen naar hem uit, probeer hem terug te halen. Weer sta ik erbij en kijk ernaar. Roep hem terug, maar hij hoort me slechts nog in de verte. Samen met mijn lieve zoon, breekt ook iedere keer mijn hart.

Ik schaam mij, want ik kan dus niet leven met autisme. In ieder geval niet non stop. Het zuigt me leeg en vreet me op, ik ben volledig gesloopt. De ene driftbui na de andere, het gaat me echt door merg en been. Ik zie dat hij pijn heeft, niet fysiek, maar in zijn hoofd. Maar na de zoveelste woede-aanval kan ik even niet meer met hem mee voelen. Ik praat, ik wieg, ik sus, ik zing, maar altijd tevergeefs. Ik voel me voor lul gezet door een kleuter. Een kleuter en zijn ‘gekte’. Is dat eerlijk? Nee, natuurlijk niet. Ik zou de wijste moeten zijn. En toch blijf ik ernstig in gebreke. Word ik moe van het geschreeuw, de onredelijkheid, de onbereikbaarheid. Wil ik eraan ontsnappen. Ik vind dat ik er tegen zou moeten kunnen. Als volwassene, als moeder. De klappen op zou moeten kunnen vangen. Maar blijkbaar ben ik niet zo sterk.

Van mijn ijskoude erf, stap ik onder een warme douche. Het hete water verwarmt mijn lijf, dat verkleumd is van het fietsen. Ik laat de stralen langs mijn lichaam stromen, wil verdwijnen in het zachte geruis van de douche. De hele dag in de natte warmte staan, zodat de pijn en de frustratie langzaam van me afspoelen. De stilte in huis is oorverdovend. Geen woede-aanvallen, geen geluid. Mijn zoon zit op school en rust daalt neer over de boerderij. Ik geniet van zijn afwezigheid. Van even geen autisme. Wat voel ik mij een slechte moeder.

Ik houd zoveel van dat lieve kleine jongetje, maar wat vervloek ik zijn autisme. Wat vervloek ik degene die zijn plaats in neemt als mijn zoon opeens weer weg is. Dat kind dat mij zo uitput, me het gevoel geeft volslagen incompetent te zijn als ouder. En veel meer nog: wat haat ik mezelf, omdat ik er niet altijd tegen kan, na al die tijd nog steeds de oplossing niet heb. Ik veracht mezelf om mijn gedachten en mijn zwakte, die zo oneerlijk zijn tegenover mijn kind, dat er simpelweg niks aan kan doen. Er zijn toch meer autisten-ouders. Waarom kunnen zij het wel en ik dus niet?

In lijdzaamheid bezitten wij ook dit keer onze ziel. Wachten wij tot onze zoon weer bij ons terugkomt. En wacht hijzelf tot die cipier van binnen hem weer vrijlaat. Ooit hoop ik sterk genoeg te zijn en me niet meer door autisme uit het veld te laten staan. Net zo sterk te zijn als dat kleine jongetje, dat al zoveel strijd heeft moeten leveren. Terwijl mijn zoon weer opkrabbelt, doe ik naast hem eigenlijk hetzelfde. Na ieder gevecht een stukje sterker, dus uiteindelijk komen we er wel. In de uren dat hij weg is, zal ik mijn best doen mij te wapenen, mijn zwaktes in de kiem te smoren. Want ik heb een sterke zoon. En die verdient een sterke moeder.

Share

Quality time

QualitytimeLaatst waren manlief en ik in Amsterdam. Dit tripje was ter ere van mijn 33ste verjaardag, die we als hippe yuppen in de stad wilden vieren. En dus gaf manlief mij een fles Chanel nr. 5 cadeau tijdens een dubbel gemalen kopje koffie in de Utrechtsestraat, aten we handgemaakte mini-taartjes bij een echte Franse patisserie in de Haarlemmerstraat en zakten we ‘s avonds weg in de loungebanken van een ultra-gestylde sushibar achter de Dam, waar we proosten op het feit dat ik nu echt met rasse schreden op de verkeerde kant van de dertig afsteven. Het was een heerlijke dag. Maar het hoogtepunt was toch wel de nacht, die we met z’n tweeën in een logeerbed doorbrachten. Geen paniek, ik zal op dit blog echt geen verslag doen van onze activiteiten tussen de lakens. Het punt dat ik probeer te maken is namelijk vooral dat we met z’n tweeën waren. Zonder kinderen dus. Alleen.

Het was de eerste keer in ruim vier jaar dat manlief en ik een nacht kinderloos waren. De eerste keer dat we elkaar ‘s avonds rond 22.00 uur niet bezorgd aankeken omdat we eigenlijk al in bed hadden moeten liggen. De eerste keer dat we ‘s ochtends niet om half zes werden gewekt door het schrapende geluid van de tanden van onze dochter, die zich iedere morgen vakkundig een weg uit haar ledikant probeert te knagen. De eerste keer dat ik kon douchen terwijl manlief zich bij de wastafel naast mij stond te scheren, zonder dat de Terroristen een verdieping lager het huis afbraken omdat ze drie seconden niet onder curatele stonden. Slapen in stilte. Ontwaken in rust. Het was bijna een surreële ervaring.

Als je kinderen krijgt, verandert je hele leven. Dat realiseer je je van tevoren niet en dat is maar goed ook, anders zou je er nooit aan beginnen. Laatst las ik in een magazine een relaas van een wanhopige moeder die uit de doeken deed hoe ze, na de geboorte van haar kind, de connectie met haar man volledig was kwijt geraakt. Kinderen krijgen is namelijk de doodklap voor je relatie. Absoluut een bezegeling van je liefde voor elkaar, zo’n wolk van een baby, maar die ‘quality time’ met je partner kun je, net als de stroom ondergespuugde en gepoepte hydrofielen, maar beter een tijdje in de week zetten.

Quality time. Als je eenmaal gejongd hebt, heb je, zeker op het platteland, nog meer kans de spreekwoordelijke speld in de hooiberg op te duikelen, dan dat je een gestolen uurtje met je grote liefde door diezelfde hooiberg kunt rollen. En een hele avond lang stukken veel te dure zalm wegspoelen met Sauvignon Blanc a raison van 5 euro het glas, is al helemaal een utopie. Manlief en ik waren daarom op mijn verjaardag bij het eerste plateau California rolls al dronken, want na vier jaar appelsap bij het eten kun je nergens meer tegen.

Het is de vloek van het jonge ouderschap, ik zie het om me heen. Vermoeide vrouwen die ruim voor negen uur ‘s avonds hun bed al in rollen met een clusterende baby aan de borst. Hun geïrriteerde mannen die na een doorwaakte nacht met een rellende peuter gewoon weer naar kantoor moeten. Weekenden die gevuld zijn met hamsteren bij Albert Heijn en de zoveelste druilerige zondagmiddag in de rij voor een flesje chocomel op de geitenboerderij. Te moe zijn om überhaupt maar aan een avondje uit te dénken, laat staan je gezwollen voeten in een paar pumps te duwen of die baard van een week even netjes bij te werken. Zo ver van tevoren een oppas moeten regelen dat je tegen die tijd al lang weer een vachtje op je benen hebt gekweekt. Ja, de tijd dat je elkaar na de vrijmibo in maat,- en mantelpak in de stad trof om het weekend in stijl te beginnen, verdwijnt samen met de eerste poepluier diep onderin de prullenbak.

Ik heb inmiddels al twee echtscheidingsadvocaten langs zien komen in onze kennissenkring. De ringen zijn weliswaar nog niet af, maar ik weet niet of tafel en bed het in dit geval met elkaar uit zullen houden. Niet zelden doet de kroost, de kroon op het werk, de relatie de das om. ‘Kinderen zijn hinderen’ zei Vader Cats en daar had de didactische dichter wel een punt. Want hoe lief ze ook zijn, het spreekwoord ‘hoe meer zielen, hoe meer vreugd’ is leuk tijdens je studententijd in de kroeg, maar gaat in het gezinsleven helaas niet altijd op. Tel een paar jaar chronisch slaaptekort en altijd maar broodjes knakworst op zaterdagavond bij elkaar op, en de romantiek sterft niet zelden een tragische dood.

Inmiddels gaan manlief en ik al ruim vier jaar lang alleen nog maar uit eten bij het pannenkoekenhuis, in plaats van in de Oesterbar, maar de mist van de tropenjaren begint nu toch langzaam op te trekken. De hydrofielen liggen al geruime tijd stralend wit gewassen in de kast en inmiddels kan ik op zaterdagavond minstens tot elf uur op de bank zitten met een glas wijn, zolang ik maar kleine slokjes neem. Manliefs baard is keurig getrimd en tijdens mijn Amsterdamse verjaardagsuitje zagen we er zowaar bijna net zo uit als vijf jaar geleden, toen we nog jong en kinderloos ieder weekend flirtend met elkaar aan de bar hingen. Het is dus geen verloren zaak. Die kwaliteitstijd komt terug, ook al is het dan met permanent ingesleten wallen en een paar fraaie rimpels meer. De Merlot smaakt er na al die jaren in ieder geval niet minder om.

Er is dus nog hoop, jonge ouders. Neem het van een veteraan uit de loopgraven aan. Aan het eind van de tunnel is er licht, sushi en drank. Ik ben er trouwens wel moe van, een hele dag in mijn party outfit door de hoofdstad. Quality time is leuk, maar het moet maar niet te vaak gebeuren. Ik ben tenslotte al 33. En dan is gelijk na Sesamstraat naar bed stiekem best weleens lekker.

Share

Slaap kindje, slaap (deel 3)

Onlangs vertelde ik aan een vriendin dat manlief ik en tegenwoordig het genoegen hebben te kunnen doorslapen. Dat de Terroristen eindelijk ‘s avonds om 19.00 uur hun bed in gaan en daar dan 12 uur lang muisstil in blijven liggen. Dat wij samen aan tafel een smakelijke maaltijd kunnen gebruiken, vervolgens met een glas wijn een goed gesprek kunnen voeren op de bank en dan rond middernacht ons bed in rollen, om vervolgens een zalige 7 uur te kunnen slapen. Nou geldt in ouderland de ongeschreven regel dat je het niet hardop uitspreekt als je kroost eindelijk doorslaapt. Niet alleen omdat dat wreed is ten opzichte van de ouders die nog wél de wallen op hun knieën hebben hangen, maar vooral omdat je een vloek over jezelf uitspreekt, zodra je het woord ‘doorslapen’ over je lippen laat rollen. Ik begrijp dan ook niet zo goed waarom ik me de ouderschapsstatuten niet meer kon herinneren op die onfortuinlijke middag. Waarschijnlijk was ik dronken van geluk.

Diezelfde avond bracht ik mijn dochter naar bed. Ik las haar een verhaaltje voor, bracht daarna zoals iedere avond ‘Klein, klein kleutertje’ ten gehore en ging likkebaardend naar beneden, waar manlief in de keuken stond. Terwijl mijn echtgenoot mij een glas droge witte in mijn handen drukte, hoorde ik de babyfoon kraken. Na mijn eerste slok begonnen de lampjes op de monitor vervaarlijk te knipperen en klonk er een klaaglijk “Mamaaa…” door de kamer. Even wisten we niet wat te doen. Dit hadden we tenslotte al een tijdje niet meer meegemaakt. Maar, de mens is een gewoontedier en dus herinnerde ik me al snel het protocol en klom terug de trap op, alwaar ik Terrorist nr. 2 verontwaardigd rechtop in haar ledikant aantrof. Met één hand arrogant in haar zij en de ander met priemend vingertje waarschuwend omhoog geheven, keek ze me aan en deelde vastberaden mee: “Ik ga niette slapen, mama!”. Op dat moment wist ik dat de vloek was in gegaan.

Tegen 22.00 uur zat manlief, stilletjes huilend en met zijn hoofd in zijn handen, wiegend naast de babyfoon. Zijn zorgvuldig geprepareerde tonijnsteaks lagen inmiddels afgekoeld en uitgedroogd al uren op onze borden aan de eettafel. Terwijl hij live kon mee luisteren naar mijn zoveelste versie van ‘Dikkertje Dap’ op de kinderkamer, waar ik tevergeefs probeerde Terrorist nr. 2 in slaap te wiegen, overwoog hij even de fles Sauvignon maar gewoon rechtstreeks aan zijn lippen te zetten. “Nu moet het maar eens afgelopen zijn!” viel hij uit toen ik voor de 60ste keer die avond probeerde naar beneden te komen, onze dochter in blinde woede gillend in haar bed achterlatend. “Ik zet de babyfoon uit!”. Klik. Stilte. Trillend liet mijn echtgenoot zich op de bank zakken, de zweetdruppels parelend op zijn voorhoofd. Een aanval van post traumatische stress, zoveel was wel duidelijk. Vier jaar chronisch slaaptekort laat nou eenmaal zijn sporen na.

Slaapkindjeslaap_3Uiteindelijk konden we rond middernacht naar bed. Niet lichtelijk beneveld van de wijn en goede gesprekken dit keer, wél half doof van het gekrijs. Bij een laatste check op de kinderkamer bleek dat Terrorist nr. 2 uiteindelijk toch had gecapituleerd, maar nog wel een laatste statement had gemaakt, door uit pure pisnijd al haar spenen en knuffels door de hele kamer te hebben gesmeten. Zelf lag de uitgeputte strijdster sabbelend op haar duim vredig te slapen. Hand in hand gingen manlief en ik onder zeil, met voor ons geestesoog woelige flashbacks van de afgelopen vier jaar. Het trauma was tenslotte nog behoorlijk vers.

Na krap vijf uur slapen bleek onze dochter echter alweer klaar voor een nieuwe dag aan het front. “Ma-maaah! Ik wil een liedje singeeeh!” schalde het over de overloop. Schuimbekkend schoot manlief naast mij overeind. Terwijl ik nog probeerde de randen van zijn boxershort te grijpen om hem tegen te houden, marcheerde hij het ouderlijk bed uit. “Jongedame!” klonk het vervolgens bars en buitengewoon 50’er jaren vaderlijk aan de andere kant van de muur, “Dergelijk gedrag kan ik helaas niet tolereren! Je moet nu maar eens gaan luisteren naar papa!”. Terwijl ik probeerde mezelf te smoren met mijn kussen, werd het heel even stil. Een enkele seconde was ik in de veronderstelling dat onze peuterdochter misschien eindelijk voor rede vatbaar was geworden. Helaas was dit geluksmoment van korte duur. “Papa, dan ga ik lekker self wel naar beneeduh!” klonk het stellig uit de kinderkamer, gevolgd door iets dat klonk als een worsteling en manlief die uitriep: “Desnoods timmer ik een deksel op dat ledikant!”. Sinds onze verhuizing naar het platteland is hij behoorlijk klusbekwaam, dus ik ga ervan uit dat hij voornemens is dit dreigement in de praktijk te brengen.

Ik heb manlief maar niet verteld dat het mijn schuld is dat ons nieuw verworven doorslaapgeluk alweer voorbij is. Waarschijnlijk moet ik dan van hem namelijk op de kinderkamer gaan slapen, waar hij zijn dochter en mij iedere nacht in opsluit, terwijl hij de babyfoon in de tuin begraaft. Daarom richt ik mij hierbij stilletjes tot de slaapgoden: de boodschap is luid en duidelijk overgekomen, ik zal mij voortaan weer netjes houden aan het reglement. Als ik met mijn hand op mijn hart beloof nooit meer een dergelijke misstap te begaan, wilt u dan alstublieft de vloek weer opheffen? Mijn geestelijke gesteldheid hangt ervan af.

Bij voorbaat dank.

Share

Veel geblaat en weinig wol

Deze week schreef ik een stukje over Boko Haram en de terreurdaden waarmee deze organisatie Nigeria onveilig maakt. Dit naar aanleiding van de aanslagen in Parijs, waarna de discussie over terrorisme in de wereld weer op scherp kwam te staan. De afgelopen tijd zijn er in Nigeria zo’n 2000 doden gevallen door toedoen van Boko Haram. Daarover werd slechts mondjesmaat bericht en collectief uit protest de straat op gingen we al helemaal niet. In mijn stuk sprak ik mijn verbazing uit en vroeg mij af waarom wij in het Westen blijkbaar meer geven om 17 van onze ‘eigen’ doden, dan om duizenden slachtoffers op een ander continent. Mijn emotioneel relaas kon echter niet op de waardering van iedereen rekenen.

Veelgeblaat‘Wat een gezeur, wat een Weltschmerz’ stond er de volgende ochtend pontificaal op Facebook. De schrijver van deze onomwonden kritische noot was mij geheel onbekend, ik had nog nooit van de beste man gehoord. In eerste instantie was ik zwaar beledigd en had ik zijn timeline bijna van een zeer venijnige reply voorzien, want hoe durfde deze azijnpisser mij en mijn geschrijf op een dergelijke manier te kakken te zetten, ten overstaan van al mijn 175 beste vrienden op Facebook? Let wel: dit was de eerste keer dat er iemand kritiek had op mijn blog, en alle begin is moeilijk. Tot voor kort had mijn schrijven alleen lovende reacties opgeleverd, dus ik vrees dat mijn ego het afgelopen half jaar enigszins met mij op de loop is gegaan. Nadat ik dus een kalmerend kopje kamillethee had gedronken en de ergste egotripperij gezakt was, besloot ik de meneer in kwestie te bedanken voor zijn reactie en uit te leggen dat ik het betreur als ‘zeur’ ervaren te worden, maar desondanks van mening ben dat bepaald onrecht nou eenmaal becommentarieerd moet worden.

Daarop kwam een reactie die mij aan het denken zette. Want, zo antwoordde mijn opponent, wat heb je aan een tranentrekkend stukje geneuzel, aangezien een potje huilen met z’n allen het probleem helemaal niet oplost? Wat heb je aan verontwaardigd om je heen roeptoeteren, als je vervolgens concreet niks doet? Worden er nu minder mensen vermoord in Nigeria, omdat ik er mijn grote muil eens over open heb getrokken, op een Nederlands blog dat waarschijnlijk bijna niemand leest? Nee, ik kan met grote zekerheid zeggen dat het Boko Haram en de Nigeriaanse regeringsleiders werkelijk aan hun corrupte reet zal roesten wat ik ergens wel of niet van vind. Dus hoe hypocriet ben ik dan eigenlijk, om mezelf heel wat te vinden met mijn maatschappij-kritische stukjes die ik te pas en te onpas de wereld in slinger? Ondertussen zit ik lekker veilig op mijn Achterhoekse hoeve en ben ik dus óók geen irrigatiekanalen aan het graven, in dat Afrika waar ik zogenaamd zo enorm betrokken over schrijf.

Ik zit achter mijn computer en probeer van een afstandje naar mezelf te kijken. Dankzij de harde opmerking van een meneer die ik helemaal niet ken. Eigenlijk schrik ik best een beetje van het feit waar deze onbekende mij met mijn arrogante neus keihard op gedrukt heeft: ik ben veel geblaat en weinig wol. Auw, dat doet best een beetje pijn. Ik zou mezelf namelijk liever recht in de spiegel aan willen kunnen kijken en oprecht kunnen zeggen dat ik iets gedáán heb. Iets veranderd heb. Want het is natuurlijk wel heel makkelijk, om het overal maar mee oneens te zijn, maar vervolgens al die mooie woorden niet in daden om te zetten. Waarschijnlijk zou ik een enorm slechte politicus zijn: altijd maar in de oppositie.

Waarom heb ik, en al die columnisten met mij, die soortgelijke stukjes schrijven, overal een mening over, maar komt er niks wezenlijks uit onze handen? Kun je eigenlijk wel echt iets bewerkstelligen, als je eenzaam achter je typemachine zit? Tenslotte ben ook ik maar een individu, ik heb gewoonweg niet de oplossing voor de terreur in Nigeria. Of het geweld in het Midden-Oosten. Ik doneer dus maar een euro, maar realiseer me ook dat die rechtstreeks in zakken terecht komt waar ik mijn geld liever niet zou zien. Lanceer dus maar het zoveelste kritische stukje in de nimmer aflatende stroom van uniforme opinies. Want wat moet ik anders? Daadwerkelijk mijn boeltje pakken en mijn levenslessen gaan prediken bij de bron van al het kwaad? Dat zou natuurlijk het meest eerlijk zijn. Maar ja, ik woon in de Achterhoek. Heb een gezin, een eigen leven. En kies dus altijd daarvoor. Voor mezelf. Is dat egoïstisch? Ja, ik denk het eigenlijk wel. Blijkbaar ben ik helemaal niet zo maatschappelijk betrokken. Of in ieder geval niet zo dapper als ik mezelf op dat papier laat lijken.

Toch blijf ik maar mijn stukjes schrijven. Meestal gewoon vrolijk over het platteland. Maar soms ook over het wereldleed. Omdat ik toch een beetje bij wil dragen en er niet veel meer is dat ik echt kan doen. Omdat ik hoop dat ik, met mijn ‘gezeur’ en mijn ‘geneuzel’ toch misschien een handjevol mensen, mezelf incluis, even aan het denken zet. Over de wereld, zichzelf en hun plaats daarin. Want verandering is niet alleen maar actie, het is ook bewustwording. Dat deel neem ik dan maar een beetje voor mijn rekening, ook al is het dan een zwaktebod. Dus merci, meneer de criticaster, ik ben oprecht blij dat u mij met mezelf heeft geconfronteerd. Ik weet weer even waar ik sta en dat is zeker niet verkeerd. En verder nog bedankt voor het gebruik van het woord ‘Weltschmerz’. Prachtig, die neem ik in mijn vocabulaire op. Als ik dan nog een keer een dramatisch stukje schrijf over de arme kindertjes in Afrika, wordt het in íeder geval taaltéchnisch nog aardig om te lezen.

Share

1 17 18 19 20 21 35