Het was ochtend, ik had Terrorist nr. 1 naar school gebracht en stond samen met Terrorist nr. 2 onder de douche. Dat doen we op de dagen dat ik thuis ben. Ik ben bezweet en plakkerig van het fietsen door de polder en mijn dochter vindt samen douchen gezellig. We hebben er een klein ritueel van gemaakt. Op deze bewuste ochtend waren we al een tijdje terug uit het ziekenhuis, waar Terrorist nr. 2 weer ruim een week opgenomen is geweest, omdat ze plotseling weer heel erg ziek werd. Het was een nare week vol onderzoeken, naalden, pijn en verdriet. We zijn dus ook heel blij om weer thuis te zijn en weer samen onder onze eigen douche te staan. Terwijl het water ruisend over mijn lichaam stroomt, haal ik opgelucht adem. Het is weer voorbij, ook dit keer hebben we het overleefd. We kunnen het weer achter ons laten. Maar dat het zo makkelijk niet is, blijkt als ik me sta af te drogen.
Ik strek mijn armen naar mijn dochter uit om haar uit de douche te tillen. Ze kijkt me aan met vlammende oogjes, schreeuwt opeens heel hard “Nee!” en “Ik wil niet!”. Ik zeg dat ik de kraan uit ga zetten en dat ze eruit moet komen. Ze slaat naar me met haar natte handje. Ik word ongeduldig, zeg dat ik dit niet leuk vindt en dat ze dan maar moet blijven zitten, maar dat ik naar beneden ga. Trillende woede maakt zich van haar meester en tegelijkertijd wordt mijn dochter overmand door intens verdriet. Het blote lijfje schokt van het huilen in de nog dampende douchebak en tegelijkertijd smijt ze uit pure woede de shampooflessen van het plankje af. Heel even ben ik uit het veld geslagen. Als bevroren sta ik, in een handdoek gewikkeld, naar mijn dochter te kijken, naar dat woedende hoopje kind dat ik helemaal niet herken. Natuurlijk, ze is 2.5 jaar oud, dus ook onze dochter kan bij tijd en wijle een flink staaltje peuterpuberitis ten toon spreiden. Maar dit, dit is iets anders. Dit is pijn. Niet fysiek, maar in wel in haar hart en in haar ziel.
Ik leg een warme handdoek om haar heen, ze spartelt tegen, huilt nog harder. Even weet ik niet of ik er goed aan doe, maar toch wikkel ik haar in de handdoek, druk haar als een kleine baby tegen me aan. Haar verzet breekt in mijn armen en ik draag haar naar het grote bed. “Ik houd je vast, ik ben dichtbij je” zegt ik zachtjes terwijl ik met haar onder de dekens kruip. Ze duwt haar hoofd snikkend in mijn hals. Onder het dekbed is het warm en ik voel haar verkrampte lijfje snel ontspannen. Mijn dochter is al lang geen baby meer, maar ik houd haar vast zoals toen ze net geboren was. Haar naakte huid tegen de mijne, haar hoofd tegen mijn hart. Huid op huid. Contact. Veiligheid.
Ze slaakt een diepe zucht, de opluchting is erin te horen. Een tijdje liggen we stil tegen elkaar aan. In ons coconnetje, diep onder de dekens, alleen maar samen. Ik vraag haar waarom ze zo’n verdriet heeft en ze geeft het antwoord dat ik eigenlijk al heb. “Ik wil niet meer naar de siekehhuis”, zegt ze en haar stemmetje klinkt zo hulpeloos, “Mama, ik ben boos!”. Ik kijk in die verontwaardigde oogjes en zie haar verdriet achter de boosheid. Mijn hart krimpt ineen, ik voel me ongelooflijk schuldig. Waarom kan ik mijn kind toch niet behoeden voor al deze ellende? Waarom moet ik toestaan dat ze geprikt, geknepen, beklopt en steeds maar door de mangel gehaald wordt? Hoe kan ze haar eigen moeder nog vertrouwen als die haar niet in bescherming neemt? Als die haar soms zelfs in de houdgreep neemt, zodat onbekende mensen in witte jassen dingen met haar kunnen doen die onprettig zijn en soms zelfs pijn doen? Ik geef mijn kind geen ongelijk, want zelf zou ik ook pissig zijn. Dat ze überhaupt nog in mijn armen wil liggen, vind ik een klein wonder.
Al vanaf haar geboorte ligt mijn lieve meisje steeds maar in het ziekenhuis. Het was natuurlijk onvermijdelijk dat dat uiteindelijk zijn tol zou eisen. Maar hoe help ik mijn kind, een peutertje nog maar, om te gaan met alle narigheid die haar is overkomen en die ze hoogstwaarschijnlijk in de toekomst nog zal moeten ondergaan? Ik weet het niet zo goed. Is het genoeg om haar iedere keer maar weer te wiegen, haar tranen weg te vegen en te zeggen dat ik altijd bij haar blijf? Zal ze daar wel troost uit halen en vertrouwen dat het goed komt? Ik wilde dat ik in haar oor kon fluisteren dat het dit keer echt de laatste keer was, dat ze nu echt niet meer bang hoeft te zijn. Maar over een paar weken start een nieuwe reeks onderzoeken, de lijst die de kinderarts laatst opnoemende aan de telefoon loog er niet om. En na alles wat dat kind al heeft moeten doormaken, is een liegende moeder wel het laatste dat ze kan gebruiken.
Dus streel ik maar die zachte wangetjes, kijk in haar lieve blauwe oogjes en hoop dat ze in de mijne leest dat ik er voor haar ben. Want ik kan niet anders dan haar soms naar het ziekenhuis brengen en haar vasthouden als er weer een buis bloed moet worden afgetapt, weer een onderzoek gedaan moet worden. Ik sta erbij en kijk ernaar, ik heb geen andere keus. Het is voor haar eigen bestwil, maar allemachtig, wat smaken die woorden smerig als ze over mijn lippen komen, terwijl er weer een naald in dat velletje verdwijnt. Mijn kind moet pijn lijden en ik sta het gewoon maar toe. Wat een akelige rotmoeder. Mijn hemel, wat hoop ik dat mijn dochter dat niet denkt. Maar zo voel ik me vaak wel.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.