januari 2015

Afzien in de Achterhoek

“Denk jij dat dit normaal is?”. Met mijn vingers in mijn oren sta ik vertwijfeld boven de radiator in de bijkeuken. Een oorverdovend geratel stijgt op uit de verwarmingsbuizen. Manlief draait verwoed aan de knop. “Nee, natuurlijk is dit niet normaal!” briest hij en fronst zijn wenkbrauwen. “Geen wonder dat het hier binnen zowat vriest, dat ding staat op ontploffen”. Het is inderdaad wel koud geweest in huis de laatste tijd. Maar goed, als je zeven jaar op een lekkende bovenwoning in Amsterdam-Oost hebt gewoond, ben je wel wat gewend. Zolang er nog geen ijsbloemen op de ruiten staan, trek ik gewoon een extra fleecevest aan. Manlief denkt daar echter anders over. Hij had in Amsterdam dubbele beglazing. Hij is niks gewend.

AfzienindeAchterhoekInmiddels is het hartje winter en blijkt er steeds meer mis met de boerderij. Niet zelden sta ik ‘s morgens onder een koude douche. Dat is geen pretje als de badkamer grenst aan het open veld, waar de ijzige wind overheen giert. Mijn bloedsomloop is inmiddels uitstekend, maar echt relaxed haren wassen is het niet. Op zolder blijkt het te lekken en bovendien zijn er sporen van houtworm. Muizen zijn er ook en die weigeren hardnekkig zich te laten onthoofden in manliefs strategisch gepositioneerde vallen. ‘s Nachts kunnen we dus genieten van het getrippel van kleine pootjes tussen de muren. Of gewoon over het dekbed, want mijn ouders hebben ze zelfs al eens midden in de nacht in bed gehad. Nou zijn we natuurlijk wel in de Achterhoek gaan wonen om wat dichterbij de natuur te staan, maar dan wel het liefst gewoon tijdens kantooruren en op gepaste afstand.

Manlief overweegt de vorige bewoners aan te klagen wegens het achterhouden van cruciale informatie over het pand. Persoonlijk gaat het mij wat ver om twee Achterhoekse bejaarden van ver over de tachtig voor het gerecht te slepen en bovendien denk ik dat dat niet heel goed is voor onze reputatie in de buurt, maar inmiddels begin ik me wel ernstig af te vragen of we onze eerste winter op het platteland heelhuids zullen overleven. Iedere morgen moeten manlief en ik met een dweil door alle kamers, aangezien er zich in de vensterbanken grote plassen ijskoud water hebben gevormd. Waar dat water vandaan komt, is ons vooralsnog onduidelijk, maar dat de kozijnen ondertussen onder onze handen vandaan rotten is een feit. Als we heel stil zijn kunnen we de houtworm zich op zolder gestaag een weg door de 16e eeuwse balken horen knagen, dus ik verwacht dat de eerste dragende muur wel naar beneden komt voor het ingaan van de zomertijd.

Recent bleek de voordeur opeens ruim vijf centimeter te zijn uitgezet en dus niet meer dicht te kunnen. Nou is het in de Achterhoek inderdaad zo dat je altijd gewoon bij iedereen binnen kunt lopen, maar als de sneeuw rechtstreeks je woonkamer in wordt geblazen, wil je je toch wat minder gastvrij op kunnen stellen. Een paar dagen geleden stortte de radiator in het toilet midden in de nacht spontaan van de muur. Het geraas was oorverdovend. Manlief heeft urenlang in zijn boxershort onder de stortbak gelegen met teiltjes en handdoeken om een kleine overstroming te voorkomen. En laatst kwam hij erachter dat de ontluchtingspijpen van de boerderij recht tegen het dak aan gemonteerd zitten. Wat dus betekent dat alle condens van de keuken en de badkamer rechtstreeks het huis weer ín stroomt, in plaats van eruit. Volgens de buurman van een boerderij verderop is dat niet direct een probleem, maar kunnen we wel verwachten dat het dak binnen afzienbare tijd instort als gevolg van schimmelontwikkeling en houtrot. Ik hoop dan maar dat dat in de zomer gebeurt, want met al die weeralarmen van de laatste tijd heb ik niet zo heel veel behoefte aan ‘glamping’ in mijn eigen huis.

Vandaag stond er al voor de zon goed en wel op was weer een man met een goed gevulde gereedschapskist op mijn erf. Inmiddels komen de Achterhoekse ruwe bolsters al gewoon zonder aan te bellen door de achterdeur naar binnen en noemen de Terroristen hen bij hun voornaam. “Het water moet er weer af, hoor” riep de installateur van vandaag vrolijk, terwijl hij op zijn stoffige kisten over mijn pas gedweilde keukenvloer kloste. “Dat wordt weer een dagje niet douchen”. Ik haalde mijn schouders op. Inmiddels boeit het me niet meer dat half mannelijk Achterhoek mij in mijn pyjama en met vet haar heeft gezien. Want na de zoveelste ochtend zonder koffie, kan het je gewoon niet zoveel meer schelen.

Inmiddels is het bijna middag en heb ik nog steeds niet gedoucht. Manlief zit boven met drie truien aan vloekend op de studeerkamer te werken. De Terroristen komen ondertussen om van de dorst, want we hebben alleen een fles limonadesiroop in de koelkast staan en zonder water zet dat nou eenmaal weinig zoden aan de dijk. Hopelijk wordt het snel weer lente, zodat we geen verwarming of een dak boven ons hoofd meer nodig hebben. Het water in de put is dan ook niet meer bevroren, dus dan kan ik tenminste nog koffie zetten op een Butagasstelletje. Maar gezien de witte laag die vannacht opnieuw het erf bedekt heeft en de alarmerende berichten van het KNMI, denk ik dat het voorlopig nog even afzien wordt op de boerderij. Nee, het leven is niet makkelijk, op het platteland.

Share

Met de vlam in de pijp (deel 2)

“En dan volg je nu de borden richting Arnhem”. Mijn rij-instructeur strekt zich eens behaaglijk uit in de bijrijdersstoel en vouwt zijn handen achter zijn hoofd. In eerste instantie heb ik niet door wat hij bedoelt en knik ik gewoon instemmend. Dan realiseer ik me opeens dat ik de snelweg opdraai. Verschrikt kijk ik naast me. “Ja maar, dat is de snelweg!” zeg ik tegen mijn instructeur. “Ja” is zijn antwoord, “dat weet ik”. “Maar dan moet ik heel hard!” mijn stem klinkt drie octaven hoger dan normaal. Hij grijnst. “Jaaah” is zijn vergenoegde respons, “eindelijk eens even echt rijden”. Terwijl we het bord met ‘130’ erop voorbij schieten, voel ik al het bloed uit mijn gezicht wegtrekken. In stilte doe ik een schietgebedje en trap het gaspedaal in. Op hoop van zegen.

Metdevlamindepijp2De Achterhoekse wind zwiept om de lesauto. Natuurlijk, het KNMI geeft een weeralarm af en ik moet voor het eerst de snelweg op. Naast me vliegen de weilanden voorbij, vanuit mijn ooghoeken zie ik alleen groene strepen langs flitsen. Ik grijp het stuur zo stevig vast dat er kleine barstjes in het vel om mijn knokkels springen. Strak staar ik voor me uit. Het is niet druk, de meeste mensen hebben Gerrit Hiemstra’s advies ter harte genomen en zijn de weg niet op gegaan. Ik vraag me af of ik mijn instructeur totaal onverantwoordelijk vind, of juist heel slim. Waarschijnlijk heeft hij een kosten-baten analyse gemaakt. Liever in een zuidwesterstorm een lege snelweg op, dan met ongevaarlijk weer een kettingbotsing veroorzaken. Als ik nu de macht over het stuur verlies, zijn alleen hij en ik dood, niet ook een dozijn Achterhoekse forenzen. Nobel, ik kan niet anders zeggen.

“De auto beweegt!” gil ik terwijl we over het asfalt razen, “en is dat geluid normaal?”. Mijn instructeur grinnikt. “Nee” zegt hij, “ik denk dat de auto zo ontploft”. Ik overweeg hem een klap te geven, maar het lijkt me niet verstandig om tijdens mijn vuurdoop op de snelweg meteen te gaan stunten. “Ga eens wat harder, je lijkt wel een oud wijf”. Hij wijst berispend op de snelheidsaanduiding langs de kant van de weg. Ik gluur op de snelheidsmeter. 110 km per uur. Ik vind mezelf heel beschaafd. “Kom op, harder!” klinkt het echter ongeduldig naast me. Dat krijg je ervan als je leert rijden van een plattelandsjongen. Hij joeg me al met ruim 90 over de provinciale weggetjes, maar op de snelweg lapt hij de etiquette natuurlijk helemaal aan zijn laars. Geen enkel gevoel voor decorum, die boeren.

Met het klamme zweet in mijn handen haal ik de ene vrachtwagen na de andere in. Aangezien ik aan het eind van de wereld woon, rijden er hier op de wegen vrijwel geen particulieren, maar alleen vrachtverkeer met rammelende opleggers vol varkens en ander groot agrarisch wild. Gillend jaag ik het kleine koekblikje waarin ik les krijg erlangs en probeer de vangrail niet te raken als ik een oplawaai krijg van de wind die zich vol op mijn autootje stort, iedere keer als ik zo’n vrachtwagen voorbij ben. “Gaat lekker zo!” roept mijn instructeur boven het gesuis van de wind uit, “alleen een beetje minder slingeren mag wel”. Ik werp hem een vuile blik toe en trap uit pure frustratie het gaspedaal wat dieper in, zodat de auto een halve meter vooruit schiet. “Anders kruip je zelf lekker achter het stuur tijdens een Achterhoekse tornado” bijt ik hem met opeengeklemde kaken toe. Hij grijnst, haalt zijn schouders op en ik zie het hem gewoon denken: Amsterdamse muts.

Na een zenuwslopend half uur mag ik eindelijk de A18 verlaten. Lijkbleek en met serieuze hartkloppingen stuur ik de auto weer richting de weilanden. Mijn handen zijn volledig bloedeloos geworden van het vastgrijpen van het stuur en ernstig verkrampt. “Zo, nou, dat viel best mee, toch?” klinkt het opgewekt naast mij, “En dan gaan we nu nog even lekker een kwartiertje achteruit inparkeren”. De verleiding om te gaan huilen of schelden is groot, maar inmiddels weet ik dat ze op het platteland weinig coulantie hebben met stadse hysterie en dat er dus weinig anders op zit dan de auto in z’n achteruit te zetten en maar te hopen dat ik niemand raak.

Zwaar getraumatiseerd parkeer ik de lesauto uiteindelijk weer op mijn eigen erf. Mijn vader kijkt me bezorgd aan terwijl ik wankelend achter het stuur vandaan kom, met een lichtelijk waanzinnige blik in mijn ogen. “Niks aan de hand, ze komt zo wel weer bij!” roept de instructeur en steekt vrolijk zijn hand op. Terwijl hij om de auto heen loopt en weer instapt, werpt hij snel een blik in zijn agenda. “Ik denk over zes weken maar examen doen? Gewoon nog net een beetje harder durven en ‘t is kat in het bakkie!”. Verwilderd draai ik me om, maar voor ik iets kan zeggen, rijdt hij vrolijk claxonnerend mijn erf af. Protesteren heeft geen zin. Op het platteland neemt men tenslotte geen halve maatregelen. Niet lullen, maar poetsen. Gaan met die banaan. Met de vlam in de pijp, scheur ik straks door de Achterhoek.

Share

Eén stap voorwaarts, twee terug

Zwak_3Het is 09.00 uur ‘s ochtends. Ik stap van mijn fiets op mijn erf en blijf even heel stil staan. Het is koud, voor het eerst echt een beetje winter. Ik laat de ijzige vrieslucht over mijn gezicht stromen. Mijn hoofd bonkt, maar de kou verdooft het gevoel een beetje. Mijn gezicht voelt strak aan, mijn ogen opgezwollen. Ik heb niet gehuild, maar mijn ogen branden toch. Voor me strekken zich de bevroren velden van de Achterhoek uit. De rijp glinstert op het wintertarwe. Ik luister naar de stilte, die als een zachte, koude deken over me heen valt. Ik inhaleer de kou, die stilte, voel de spanning uit mijn lijf wegzakken, verdwijnen in het bevroren gras onder mijn voeten. Na een week ziek zijn heb ik Terrorist nr. 1 weer op school afgeleverd. Wat een opluchting.

Ik hoor het mezelf denken: wat een opluchting. Een gevoel van schaamte overvalt me. Welke moeder is er nou blij als haar kind niet thuis is? De moeder van een autist blijkbaar. Of ben ik de enige moeder die niet fulltime kan co-existeren met autisme? Terrorist nr. 1 zit weer in een impasse. Wekenlang ging het heel goed, was hij rustig en ontspannen. Maar nu opeens niet meer. We weten niet waar het aan ligt. Er kunnen zoveel redenen zijn. Misschien het feit dat er op school een nieuwe juf is. Misschien omdat hij de afgelopen tijd al drie keer ziek is geweest. Misschien is het nog steeds de nasleep van de feestdagen. Onvoorspelbaar, ik krijg mijn vinger er niet op gelegd. Feit is dat onze zoon opnieuw verdwenen is. Ik zie mijn kind niet langer in zijn eigen ogen.

Ik leef nu ruim vier jaar met autisme. Zo langzamerhand weet ik hoe het werkt. Ik zie mijn zoon verdwijnen en weet dat ik me schrap moet zetten. Mijn dikke huid weer aan moet trekken en mijn hakken stevig in het zand moet zetten. Ik kijk naar manlief en zie ook de herkenning in zijn ogen. Samen zoeken we naar oorzaken, maar antwoorden kunnen we nooit vinden. We houden elkaar vast, omdat we méér niet kunnen doen. ‘s Ochtends belt manlief mij, op weg naar zijn werk. Ik probeer mijn telefoon tegen mijn oor te klemmen, mijn echtgenoot te kunnen horen boven de buien van onze zoon. “Het komt wel goed”, zegt hij, “Dat weet je toch?”. Ja, dat weet ik toch. Maar iedere stap voorwaarts zijn er ook steeds twee terug. Soms zakt de moed zakt me de schoenen.

Zwak_2Ik voel me opgejaagd. Omdat de goede perioden zomaar kunnen verdwijnen. Als sneeuw voor de zon. Je bent nooit veilig. Op het moment dat je je verdediging versoepelt, gaat het autisme in de aanval. Altijd. Ik weet dat het komt, heb het eeuwig in mijn achterhoofd. En toch verrast het me, elke keer opnieuw. Voelt het als een mokerslag. Sta ik lamgeslagen naar mijn zoon te kijken, die wordt meegenomen door zijn stoornis. Weerloos, overgeleverd. Ik strek mijn handen naar hem uit, probeer hem terug te halen. Weer sta ik erbij en kijk ernaar. Roep hem terug, maar hij hoort me slechts nog in de verte. Samen met mijn lieve zoon, breekt ook iedere keer mijn hart.

Ik schaam mij, want ik kan dus niet leven met autisme. In ieder geval niet non stop. Het zuigt me leeg en vreet me op, ik ben volledig gesloopt. De ene driftbui na de andere, het gaat me echt door merg en been. Ik zie dat hij pijn heeft, niet fysiek, maar in zijn hoofd. Maar na de zoveelste woede-aanval kan ik even niet meer met hem mee voelen. Ik praat, ik wieg, ik sus, ik zing, maar altijd tevergeefs. Ik voel me voor lul gezet door een kleuter. Een kleuter en zijn ‘gekte’. Is dat eerlijk? Nee, natuurlijk niet. Ik zou de wijste moeten zijn. En toch blijf ik ernstig in gebreke. Word ik moe van het geschreeuw, de onredelijkheid, de onbereikbaarheid. Wil ik eraan ontsnappen. Ik vind dat ik er tegen zou moeten kunnen. Als volwassene, als moeder. De klappen op zou moeten kunnen vangen. Maar blijkbaar ben ik niet zo sterk.

Van mijn ijskoude erf, stap ik onder een warme douche. Het hete water verwarmt mijn lijf, dat verkleumd is van het fietsen. Ik laat de stralen langs mijn lichaam stromen, wil verdwijnen in het zachte geruis van de douche. De hele dag in de natte warmte staan, zodat de pijn en de frustratie langzaam van me afspoelen. De stilte in huis is oorverdovend. Geen woede-aanvallen, geen geluid. Mijn zoon zit op school en rust daalt neer over de boerderij. Ik geniet van zijn afwezigheid. Van even geen autisme. Wat voel ik mij een slechte moeder.

Ik houd zoveel van dat lieve kleine jongetje, maar wat vervloek ik zijn autisme. Wat vervloek ik degene die zijn plaats in neemt als mijn zoon opeens weer weg is. Dat kind dat mij zo uitput, me het gevoel geeft volslagen incompetent te zijn als ouder. En veel meer nog: wat haat ik mezelf, omdat ik er niet altijd tegen kan, na al die tijd nog steeds de oplossing niet heb. Ik veracht mezelf om mijn gedachten en mijn zwakte, die zo oneerlijk zijn tegenover mijn kind, dat er simpelweg niks aan kan doen. Er zijn toch meer autisten-ouders. Waarom kunnen zij het wel en ik dus niet?

In lijdzaamheid bezitten wij ook dit keer onze ziel. Wachten wij tot onze zoon weer bij ons terugkomt. En wacht hijzelf tot die cipier van binnen hem weer vrijlaat. Ooit hoop ik sterk genoeg te zijn en me niet meer door autisme uit het veld te laten staan. Net zo sterk te zijn als dat kleine jongetje, dat al zoveel strijd heeft moeten leveren. Terwijl mijn zoon weer opkrabbelt, doe ik naast hem eigenlijk hetzelfde. Na ieder gevecht een stukje sterker, dus uiteindelijk komen we er wel. In de uren dat hij weg is, zal ik mijn best doen mij te wapenen, mijn zwaktes in de kiem te smoren. Want ik heb een sterke zoon. En die verdient een sterke moeder.

Share

Quality time

QualitytimeLaatst waren manlief en ik in Amsterdam. Dit tripje was ter ere van mijn 33ste verjaardag, die we als hippe yuppen in de stad wilden vieren. En dus gaf manlief mij een fles Chanel nr. 5 cadeau tijdens een dubbel gemalen kopje koffie in de Utrechtsestraat, aten we handgemaakte mini-taartjes bij een echte Franse patisserie in de Haarlemmerstraat en zakten we ‘s avonds weg in de loungebanken van een ultra-gestylde sushibar achter de Dam, waar we proosten op het feit dat ik nu echt met rasse schreden op de verkeerde kant van de dertig afsteven. Het was een heerlijke dag. Maar het hoogtepunt was toch wel de nacht, die we met z’n tweeën in een logeerbed doorbrachten. Geen paniek, ik zal op dit blog echt geen verslag doen van onze activiteiten tussen de lakens. Het punt dat ik probeer te maken is namelijk vooral dat we met z’n tweeën waren. Zonder kinderen dus. Alleen.

Het was de eerste keer in ruim vier jaar dat manlief en ik een nacht kinderloos waren. De eerste keer dat we elkaar ‘s avonds rond 22.00 uur niet bezorgd aankeken omdat we eigenlijk al in bed hadden moeten liggen. De eerste keer dat we ‘s ochtends niet om half zes werden gewekt door het schrapende geluid van de tanden van onze dochter, die zich iedere morgen vakkundig een weg uit haar ledikant probeert te knagen. De eerste keer dat ik kon douchen terwijl manlief zich bij de wastafel naast mij stond te scheren, zonder dat de Terroristen een verdieping lager het huis afbraken omdat ze drie seconden niet onder curatele stonden. Slapen in stilte. Ontwaken in rust. Het was bijna een surreële ervaring.

Als je kinderen krijgt, verandert je hele leven. Dat realiseer je je van tevoren niet en dat is maar goed ook, anders zou je er nooit aan beginnen. Laatst las ik in een magazine een relaas van een wanhopige moeder die uit de doeken deed hoe ze, na de geboorte van haar kind, de connectie met haar man volledig was kwijt geraakt. Kinderen krijgen is namelijk de doodklap voor je relatie. Absoluut een bezegeling van je liefde voor elkaar, zo’n wolk van een baby, maar die ‘quality time’ met je partner kun je, net als de stroom ondergespuugde en gepoepte hydrofielen, maar beter een tijdje in de week zetten.

Quality time. Als je eenmaal gejongd hebt, heb je, zeker op het platteland, nog meer kans de spreekwoordelijke speld in de hooiberg op te duikelen, dan dat je een gestolen uurtje met je grote liefde door diezelfde hooiberg kunt rollen. En een hele avond lang stukken veel te dure zalm wegspoelen met Sauvignon Blanc a raison van 5 euro het glas, is al helemaal een utopie. Manlief en ik waren daarom op mijn verjaardag bij het eerste plateau California rolls al dronken, want na vier jaar appelsap bij het eten kun je nergens meer tegen.

Het is de vloek van het jonge ouderschap, ik zie het om me heen. Vermoeide vrouwen die ruim voor negen uur ‘s avonds hun bed al in rollen met een clusterende baby aan de borst. Hun geïrriteerde mannen die na een doorwaakte nacht met een rellende peuter gewoon weer naar kantoor moeten. Weekenden die gevuld zijn met hamsteren bij Albert Heijn en de zoveelste druilerige zondagmiddag in de rij voor een flesje chocomel op de geitenboerderij. Te moe zijn om überhaupt maar aan een avondje uit te dénken, laat staan je gezwollen voeten in een paar pumps te duwen of die baard van een week even netjes bij te werken. Zo ver van tevoren een oppas moeten regelen dat je tegen die tijd al lang weer een vachtje op je benen hebt gekweekt. Ja, de tijd dat je elkaar na de vrijmibo in maat,- en mantelpak in de stad trof om het weekend in stijl te beginnen, verdwijnt samen met de eerste poepluier diep onderin de prullenbak.

Ik heb inmiddels al twee echtscheidingsadvocaten langs zien komen in onze kennissenkring. De ringen zijn weliswaar nog niet af, maar ik weet niet of tafel en bed het in dit geval met elkaar uit zullen houden. Niet zelden doet de kroost, de kroon op het werk, de relatie de das om. ‘Kinderen zijn hinderen’ zei Vader Cats en daar had de didactische dichter wel een punt. Want hoe lief ze ook zijn, het spreekwoord ‘hoe meer zielen, hoe meer vreugd’ is leuk tijdens je studententijd in de kroeg, maar gaat in het gezinsleven helaas niet altijd op. Tel een paar jaar chronisch slaaptekort en altijd maar broodjes knakworst op zaterdagavond bij elkaar op, en de romantiek sterft niet zelden een tragische dood.

Inmiddels gaan manlief en ik al ruim vier jaar lang alleen nog maar uit eten bij het pannenkoekenhuis, in plaats van in de Oesterbar, maar de mist van de tropenjaren begint nu toch langzaam op te trekken. De hydrofielen liggen al geruime tijd stralend wit gewassen in de kast en inmiddels kan ik op zaterdagavond minstens tot elf uur op de bank zitten met een glas wijn, zolang ik maar kleine slokjes neem. Manliefs baard is keurig getrimd en tijdens mijn Amsterdamse verjaardagsuitje zagen we er zowaar bijna net zo uit als vijf jaar geleden, toen we nog jong en kinderloos ieder weekend flirtend met elkaar aan de bar hingen. Het is dus geen verloren zaak. Die kwaliteitstijd komt terug, ook al is het dan met permanent ingesleten wallen en een paar fraaie rimpels meer. De Merlot smaakt er na al die jaren in ieder geval niet minder om.

Er is dus nog hoop, jonge ouders. Neem het van een veteraan uit de loopgraven aan. Aan het eind van de tunnel is er licht, sushi en drank. Ik ben er trouwens wel moe van, een hele dag in mijn party outfit door de hoofdstad. Quality time is leuk, maar het moet maar niet te vaak gebeuren. Ik ben tenslotte al 33. En dan is gelijk na Sesamstraat naar bed stiekem best weleens lekker.

Share

Slaap kindje, slaap (deel 3)

Onlangs vertelde ik aan een vriendin dat manlief ik en tegenwoordig het genoegen hebben te kunnen doorslapen. Dat de Terroristen eindelijk ‘s avonds om 19.00 uur hun bed in gaan en daar dan 12 uur lang muisstil in blijven liggen. Dat wij samen aan tafel een smakelijke maaltijd kunnen gebruiken, vervolgens met een glas wijn een goed gesprek kunnen voeren op de bank en dan rond middernacht ons bed in rollen, om vervolgens een zalige 7 uur te kunnen slapen. Nou geldt in ouderland de ongeschreven regel dat je het niet hardop uitspreekt als je kroost eindelijk doorslaapt. Niet alleen omdat dat wreed is ten opzichte van de ouders die nog wél de wallen op hun knieën hebben hangen, maar vooral omdat je een vloek over jezelf uitspreekt, zodra je het woord ‘doorslapen’ over je lippen laat rollen. Ik begrijp dan ook niet zo goed waarom ik me de ouderschapsstatuten niet meer kon herinneren op die onfortuinlijke middag. Waarschijnlijk was ik dronken van geluk.

Diezelfde avond bracht ik mijn dochter naar bed. Ik las haar een verhaaltje voor, bracht daarna zoals iedere avond ‘Klein, klein kleutertje’ ten gehore en ging likkebaardend naar beneden, waar manlief in de keuken stond. Terwijl mijn echtgenoot mij een glas droge witte in mijn handen drukte, hoorde ik de babyfoon kraken. Na mijn eerste slok begonnen de lampjes op de monitor vervaarlijk te knipperen en klonk er een klaaglijk “Mamaaa…” door de kamer. Even wisten we niet wat te doen. Dit hadden we tenslotte al een tijdje niet meer meegemaakt. Maar, de mens is een gewoontedier en dus herinnerde ik me al snel het protocol en klom terug de trap op, alwaar ik Terrorist nr. 2 verontwaardigd rechtop in haar ledikant aantrof. Met één hand arrogant in haar zij en de ander met priemend vingertje waarschuwend omhoog geheven, keek ze me aan en deelde vastberaden mee: “Ik ga niette slapen, mama!”. Op dat moment wist ik dat de vloek was in gegaan.

Tegen 22.00 uur zat manlief, stilletjes huilend en met zijn hoofd in zijn handen, wiegend naast de babyfoon. Zijn zorgvuldig geprepareerde tonijnsteaks lagen inmiddels afgekoeld en uitgedroogd al uren op onze borden aan de eettafel. Terwijl hij live kon mee luisteren naar mijn zoveelste versie van ‘Dikkertje Dap’ op de kinderkamer, waar ik tevergeefs probeerde Terrorist nr. 2 in slaap te wiegen, overwoog hij even de fles Sauvignon maar gewoon rechtstreeks aan zijn lippen te zetten. “Nu moet het maar eens afgelopen zijn!” viel hij uit toen ik voor de 60ste keer die avond probeerde naar beneden te komen, onze dochter in blinde woede gillend in haar bed achterlatend. “Ik zet de babyfoon uit!”. Klik. Stilte. Trillend liet mijn echtgenoot zich op de bank zakken, de zweetdruppels parelend op zijn voorhoofd. Een aanval van post traumatische stress, zoveel was wel duidelijk. Vier jaar chronisch slaaptekort laat nou eenmaal zijn sporen na.

Slaapkindjeslaap_3Uiteindelijk konden we rond middernacht naar bed. Niet lichtelijk beneveld van de wijn en goede gesprekken dit keer, wél half doof van het gekrijs. Bij een laatste check op de kinderkamer bleek dat Terrorist nr. 2 uiteindelijk toch had gecapituleerd, maar nog wel een laatste statement had gemaakt, door uit pure pisnijd al haar spenen en knuffels door de hele kamer te hebben gesmeten. Zelf lag de uitgeputte strijdster sabbelend op haar duim vredig te slapen. Hand in hand gingen manlief en ik onder zeil, met voor ons geestesoog woelige flashbacks van de afgelopen vier jaar. Het trauma was tenslotte nog behoorlijk vers.

Na krap vijf uur slapen bleek onze dochter echter alweer klaar voor een nieuwe dag aan het front. “Ma-maaah! Ik wil een liedje singeeeh!” schalde het over de overloop. Schuimbekkend schoot manlief naast mij overeind. Terwijl ik nog probeerde de randen van zijn boxershort te grijpen om hem tegen te houden, marcheerde hij het ouderlijk bed uit. “Jongedame!” klonk het vervolgens bars en buitengewoon 50’er jaren vaderlijk aan de andere kant van de muur, “Dergelijk gedrag kan ik helaas niet tolereren! Je moet nu maar eens gaan luisteren naar papa!”. Terwijl ik probeerde mezelf te smoren met mijn kussen, werd het heel even stil. Een enkele seconde was ik in de veronderstelling dat onze peuterdochter misschien eindelijk voor rede vatbaar was geworden. Helaas was dit geluksmoment van korte duur. “Papa, dan ga ik lekker self wel naar beneeduh!” klonk het stellig uit de kinderkamer, gevolgd door iets dat klonk als een worsteling en manlief die uitriep: “Desnoods timmer ik een deksel op dat ledikant!”. Sinds onze verhuizing naar het platteland is hij behoorlijk klusbekwaam, dus ik ga ervan uit dat hij voornemens is dit dreigement in de praktijk te brengen.

Ik heb manlief maar niet verteld dat het mijn schuld is dat ons nieuw verworven doorslaapgeluk alweer voorbij is. Waarschijnlijk moet ik dan van hem namelijk op de kinderkamer gaan slapen, waar hij zijn dochter en mij iedere nacht in opsluit, terwijl hij de babyfoon in de tuin begraaft. Daarom richt ik mij hierbij stilletjes tot de slaapgoden: de boodschap is luid en duidelijk overgekomen, ik zal mij voortaan weer netjes houden aan het reglement. Als ik met mijn hand op mijn hart beloof nooit meer een dergelijke misstap te begaan, wilt u dan alstublieft de vloek weer opheffen? Mijn geestelijke gesteldheid hangt ervan af.

Bij voorbaat dank.

Share

1 2 3