Het is maar goed dat manlief ik Amsterdam nog tijdens mijn eerste zwangerschap al hebben verlaten, want ik denk dat ik het nooit gered had als stadse moeder. Ik doe wel alsof ik buitengewoon werelds, vooruitstrevend en flexibel ben, maar dat is helaas een illusie. Een illusie waar ik zelf overigens zeer van overtuigd was, dus mijn superioriteitsgevoel is niet alleen maar gestoeld op pure arrogantie, maar vooral ook op naïviteit en grootheidswaanzin. Wat erger is weet ik eigenlijk niet. In ieder geval werd het mij dit weekend pijnlijk duidelijk dat ik niet in de wieg gelegd ben voor het Amsterdams ouderschap. Ik zal dus voortaan de andere Achterhoekse moeders niet meer met mijn nuffige Amsterdamse neus in de lucht voorbij lopen, want ik acht de kans groot dat zij op een schoolplein in Amsterdam-Oost nog minder op zouden vallen dan ik. Zelfs mét hun zandkleurige afritsbroeken en gekortwiekte haren.
Gisteren moesten wij namelijk naar twee Amsterdamse verjaardagen. Onze plattelandsmentaliteit werd al meteen duidelijk bij het parkeren, toen manlief de auto nauwelijks op een vrije plek in de 1e Oosterparkstraat gemanoeuvreerd kreeg. Als het nou zo zou zijn dat wij een enorme Audi rijden, of een imponerende Mercedes, was dat nog een valide excuus geweest, maar niets is minder waar. Terwijl ik luid “Ja! Kom maar! Zo gaat ‘ie goed!” stond te schreeuwen op de stoep, probeerde manlief met klotsende oksels onze uiterst compacte Toyota op een, zeker voor Amsterdamse begrippen, riante parkeerplaats neer te zetten. Uiteindelijk moest hij over de bestuurdersstoel naar de achterbank klimmen en zich via een minuscule opening in één van de passagiersdeuren naar buiten persen, aangezien hij zichzelf had klem gezet tussen een bestelbusje en een fietsenrek. Als je thuis kunt kiezen uit verscheidene grasvelden om je auto op neer te zetten, krijg je blijkbaar binnen de kortste keren last van ernstige megalomanie.
Het was niet ver lopen van de auto naar het café waar de eerste verjaardag werd gehouden, maar toch drukte ik beide Terroristen angstvallig tegen me aan terwijl we richting Wibautstraat liepen. “La me los!” riep Terrorist nr. 2 terwijl ze zich aan mijn ijzeren greep probeerde te ontworstelen en puur uit protest af en toe probeerde een sigarettenpeuk of een crackpijp van de grond op te rapen. “Pas op! Kijk uit!” schreeuwde ik in het wilde weg tegen Terrorist nr. 1, terwijl die gewoon netjes naast manlief meeliep en probeerde te doen alsof dat rare schreeuwende viswijf in zijn kielzog niet zijn moeder was. Eenmaal op de plaats van bestemming sloeg manlief meteen een dubbele espresso achterover, wat op zich niet bepaald bevorderlijk was voor zijn toch al veel te snelle hartslag, en liep ik eerst drie rondjes door het etablissement om de dichtstbijzijnde nooduitgang te lokaliseren. Ik geloof niet dat we die middag een zinnig woord met een andere volwassene hebben gewisseld.
Hoe doen die Amsterdamse ouders dat toch? Waarom kunnen deze mensen in volkomen rust met hun kroost in een kroeg zitten, zonder dat het zweet hen tappelings langs de rug loopt? Waarom schuiven zij gedachtenloos en in alle rust een stuk cheesecake naar binnen zonder dat ze een paniekaanval krijgen omdat hun peuter aan de andere kant van het café onder het tafeltje van volslagen vreemden een enorme Rottweiler kusjes zit te geven? Op een bepaald moment zag ik vanuit mijn ooghoek opeens één van de kinderen van het feestje buiten voorbij rennen, richting metrostation. Het meisje kan niet veel ouder dan Terrorist nr. 1 geweest zijn. Binnen stond haar vader langzaam op, nam nog een slok van zijn droge witte wijn en sjokte toen doodgemoedereerd het café uit, de richting op waarin zijn dochter gegaan was. We hebben de beste man niet meer terug gezien, maar ik ga er maar van uit dat hij het kind heeft onderschept voor ze met lijn 53 richting de Bijlmer is gegaan.
Hulde aan alle stadse ouders, ik begrijp werkelijk niet hoe jullie het doen. Hoe jullie zonder blikken of blozen de luiertassen pakken en zonder kalmeringsmiddelen de straat op durven. Hoe jullie, één, twee of soms zelfs nog meer stuiterende kinderen in de gaten kunnen houden, een goed glas wijn kunnen drinken én een wezenlijke conversatie kunnen voeren met andere volwassenen op een feestje. Hoe Amsterdamse moeders op naaldhakken achter een kinderwagen het Rokin kunnen oversteken terwijl ze een mailtje tikken op hun smartphone. Als ik alleen maar zíe hoe mijn vriendinnen hun kinderwagens drie steile trappen op moeten zeulen naar hun appartement, krijg ik spontaan en met terugwerkende kracht een postnatale depressie. Dus, om maar even wat, ongetwijfeld achterhaalde, stadse slang te gebruiken: respect. Want met het moederschap is ook mijn ware aard naar boven gekomen: ik ben blijkbaar toch gewoon een provinciaal.
Aan het eind van de dag zaten manlief en ik uitgeput in de auto terug naar de boerderij, twee slapende Terroristen op de achterbank. “Wat denk jij…” vroeg manlief aarzelend, “zijn die andere ouders nou gewoon raar, of zijn wij een stelletje neurotische mietjes?”. Zwijgend en afgepeigerd staarde ik het uit het raam naar het steeds wijdser wordende landschap naast de snelweg. Pas terug op ons landgoed, de Terroristen veilig in hun bedjes en de krekels tsjirpend in de tuin, zakte mijn adrenalinelevel naar een acceptabel niveau. Ik ben manlief het antwoord op zijn vraag schuldig gebleven. Maar het feit dat we, als ex-Amsterdammers, na een dagje proeven van het leven van stadse ouders, met een kop muntthee direct na het acht uur Journaal naar bed gingen, leek me confronterend genoeg.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.