oktober 2015

Lustrum

Het is dinsdagochtend, 06.15 uur. De wekker is net gegaan, maar ik sta nog niet op. Stil blijf ik in mijn bed liggen, mijn ogen gericht op het plafond, in het donker. Ik sluit ze weer en laat me overspoelen door herinneringen. De herinneringen van vijf jaar geleden. Want toen, precies op dat moment, werd mijn zoon, mijn Terrorist nr. 1 op mijn buik gelegd. Sloeg hij die hele blauwe ogen naar mij op en zagen we elkaar voor het eerst. Werd ik zijn moeder en hij mijn zoon. En wist ik dat ik goud in handen had. Vandaag vier ik vijf jaar moederschap. Vandaag vier ik het bestaan van het allermooiste jongetje van de hele wereld. Mijn lieve zoon is jarig.

We hebben het al gevierd, afgelopen weekend. Met chocoladetaart en heel veel Lego, want daar is hij sinds kort helemaal verzot op. Het liefst iets met heel veel lichtzwaarden, of duister uitziende slangenninja’s, hoe gevaarlijker en met hoe meer dodelijke wapens, hoe beter (heel wat anders dan de Lego uit ‘mijn tijd’, toen je nog slechts drie kleuren blokjes had en ninja’s nog niet bestonden). Met familie en met vrienden, die hij stralend en heel enthousiast ontving, want mijn Terrorist, die houdt wel van een feestje. Omdat hij dan lekker chips mag eten en hij een huis vol mensen zo gezellig vindt. En natuurlijk omdat er dan ballonnen zijn, waarmee hij mij de stuipen op het lijf kan jagen, omdat ik altijd bang ben dat die dingen knappen.

Ik kan gewoonweg niet geloven dat mijn jochie al vijf jaar is. Vijf jaar! Dan ben je echt al een grote jongen. Heb ik dan daadwerkelijk al zo’n grote zoon, die naar school gaat en binnenkort op zwemles? Die sinds kort zonder zijwieltjes kan fietsen en, zo bleek laatst tot mijn starre verbijstering, al in het Engels tellen kan? Die opeens dingen zegt als dat hij iets ‘vet cool’ vindt en die ‘s nachts helemaal zelf in het pikkedonker naar de wc gaat? Heb ik echt een zoon die dat allemaal al kan? Blijkbaar wel, maar soms voelt het alsof ik het gemist heb. Want die tijd, die gaat, zoals de cliché’s heel gezapig zeggen, inderdaad gewoon echt veel te snel.

Hij is geen baby meer, die ik in slaap moet wiegen. Geen dreumes wiens handje ik nog vast moet houden bij het lopen. Geen peuter met driftbuien in de supermarkt waarbij ik hem met klotsende oksels bij het toetjesschap moet wegslepen. Maar vooral: geen kind meer dat overmeesterd wordt door zijn autisme. Mijn zoon is nu een kleuter die steeds beter zijn weg vindt in een wereld die voor hem behoorlijk ingewikkeld in elkaar zit. Een lief blond jongetje dat iedere dag weer een stukje beter bij zichzelf kan en zich niet meer door het leven het uit het veld laat staan. Een kleuter die zijn hakken stevig in het zand heeft gezet en de wereld aankijkt met een blik van: hier ben ik, kom maar op, ik ben niet bang meer. En wat staat het prachtig, die blik in zijn mooie blauwe ogen.

Het lijkt voor mij wel gisteren, dat mijn jongetje onder de Californische zon ter wereld kwam. Dat ik nog geen weet had van de achtbaan waar we in terecht zouden komen. Dat ik hem toen al zo prachtig vond, maar nog geen idee had van hoe ontzettend veel mooier hij vijf jaar later nog zou worden. En zijn schoonheid wordt alleen maar groter, dat weet ik nu al zeker. Wat ons de komende vijf jaar te wachten staat, ik heb er echt nog geen idee van, maar ik heb zo’n vermoeden dat de jaren niet zonder slag of stoot zullen verlopen. Maar dat geeft niet, want hij is het meer dan waard, mijn kleine grote jongen. Vandaag vier ik zijn eerste lustrum en wat ben ik trots. Hiep hiep hoera voor jou, mijn lieve Terrorist. Ik kan bijna niet wachten op de volgende vijf jaar met jou.

Share

Rubiks Kubus

Laatst schreef ik voor Me to We een column over mijn diepgewortelde hekel aan de speeltuin. Omdat daar, naast mijn eigen Terroristen nog 3000 andere kinderen zijn met plakkerige handjes en schrille stemmetjes en ik altijd bang ben dat mijn kroost spontaan de nekjes zal breken op die verrekte speelhuisjes. Maar stiekem is er nog een andere reden dat ik liever thuis blijf…

Mijn zoon van bijna vijf jaar, mijn lieve blonde jongetje, die is autistisch. Dat houdt een heleboel dingen in, heeft invloed op vele facetten van zijn leven. Eén van de belangrijkste dingen waarbij zijn autisme om de hoek komt kijken, is sociaal verkeer. Spelen met andere kinderen. Vriendjes maken. Want dat is voor mijn zoon bijna als het foutloos in elkaar draaien van de Rubiks Kubus: frustrerend en eigenlijk schier onmogelijk. Het hebben van een zogenaamde Autisme Spectrum Stoornis, betekent namelijk dat je hersens anders in elkaar zitten. Dat de wereld anders werkt. Voor jou in ieder geval. Dat je woorden anders hoort (of vaak gewoon ook helemaal niet), dat je beelden anders waarneemt. Dat wat voor een ander vanzelfsprekend gaat, het voor jou just helemaal niet is. Die wereld. En de mensen die zich daar samen met jou in bewegen. Jij spreekt Chinees en iedereen om je heen praat Nederlands. En als je elkaar niet verstaat, dan is het lastig vriendjes maken.

Ik ben gewend aan het autisme van mijn zoon. Eigenlijk valt het me niet eens meer op. Want hij is mijn Terrorist en dat is het enige wat telt. Zijn autisme hoort bij hem. Zijn zusje is een kleine kenau, ik ben gewoon een beetje gek en ex-manlief, ach, die is natuurkundige en dat is sowieso al een gebrek op zich. Zo hebben we dus allemaal wel wat en staan we daar niet eens meer echt bij stil. Maar als ik naar de speeltuin ga met dat autistje van me, wordt opeens weer heel erg duidelijk dat hij dus echt niet ‘normaal’ is. Vooropgesteld is dat wat mij betreft een rot-term, want wat is dat eigenlijk, ‘normaal’? En waarom is dat beter dan een beetje anders zijn? Maar toch, maar toch, vind ik het confronterend, als ik mijn lieve zoontje op die speelplaats zie. Als ik zie hoe hij niet dat piratenschip op klimt, maar alleen maar met een stok uit de bosjes een beetje rond gaat lopen zwaaien. Pratend in zichzelf en zonder contact te maken met de rest van de spelende kinderen om hem heen. Hoe Terrorist nr. 2 meteen vriendschap sluit met een wildvreemd meisje op dat speelhuis en daar hand in hand mee van de glijbaan gaat, terwijl haar grote broer er een paar meter vanaf staat, als tja, hoe lullig het ook klinkt: als Leipe Loetje. Daar gaat mijn moederhart van bloeden.

Stiekem wil ik liever niet naar de speeltuin, omdat het te pijnlijk is om mijn zoon daar te zien. Omdat ik me dan ergens diep van binnen voor hem schaam. Wat is dat erg om op te schrijven, wat voel ik mij daarom een slechte moeder. Maar het is niet leuk om te moeten aanzien dat jouw kind door alle andere kleuters raar gevonden wordt. En dat dat niet eens zo gek is, omdat niemand vriendjes wil zijn met een jongetje dat soms plotseling in je gezicht begint te schreeuwen dat hij een gele ninja is, of zomaar je zandkasteel kapot maakt in de zandbak. Dat alleen maar met een stokje in de aarde zit te prikken, terwijl hij verhaaltjes vertelt waar je helemaal niks van snapt. En het is ook niet leuk om die ene moeder te moeten zijn, die moeder die continue moet blijven waarschuwen, omdat haar etterige zoontje steeds maar op de glijbaan klimt en de andere kindjes er dan dus niet meer af kunnen. Die moeder met het ‘gekke’ kind, het irritante kind, waarvan al die andere moeders stiekem liever niet willen dat hun kind ermee gaat spelen. Sorry, maar dan blijf ik liever thuis. Waar er geen scheve ogen zijn.

Natuurlijk slaat het nergens op en zou het me gewoon helemaal niks moeten kunnen schelen. Want mijn zoon, die is autistisch en dat is nou eenmaal zo. Dat maakt hem nog niet minder leuk, lief, grappig en geweldig dan welk ander kind op dat klimrek dan ook. Ook niet als hij in die speeltuin dan een beetje maf gaat lopen doen. Maar ik vind het verdrietig om zo duidelijk te moeten zien dat andere mensen hem, nu al, niet accepteren en op zulke momenten maak ik me nog meer zorgen om zijn toekomst. Omdat ik wil dat hij gelukkig is en zich dus níet die vreemde eend in de bijt voelt. En ja, omdat ik op dat soort momenten eigenlijk zou willen dat hij gewoon lekker ‘normaal’ is. Want ik ben een mens en alle mensen willen stiekem immers met de meute meelopen. De mens blijft tenslotte toch altijd nog een kudde-dier.

Maar we gaan gewoon hoor, naar die speeltuin. Want autistisch en niet zo sociaal of niet, mijn lieve Terrorist vindt het daar toch leuk. En oefening baart kunst, dus hij gaat op den duur heus wel vriendjes maken. Tenslotte is eigenlijk stiekem niemand echt normaal en kinderen al helemáál niet. Dus kom op, mijn lieve mafklapper, we gaan lekker naar de speeltuin. Dan gaat je gekke moeder samen met je van de glijbaan.

Share

Stil

Het is zondagochtend als er een streep zonlicht over mijn gezicht valt. Ik open mijn ogen en zie onder het gordijn van mijn slaapkamerraam door een baan blauwe lucht. Mooi weer, een zonnige oktoberdag. Ik ga overeind zitten, pak mijn telefoon om te kijken hoe laat het is. Verbaasd staar ik naar de tijd op het schermpje. Half elf. Ik kan me niet eens meer herinneren hoe lang het geleden is dat ik zo lang geslapen heb. Tot half elf in bed op zondagochtend. Dat is iets voor pubers. Of studenten. Mensen zonder kinderen Of voor gescheiden moeders met co-ouderschap blijkbaar. Die eerste drie groepen zouden waarschijnlijk nu uitgerust en vrolijk hun bed uit springen om koffie te zetten en aan hun dag (of wat daar nog van over is) te beginnen. Maar ik, die gescheiden co-ouder, zak terug in mijn kussens met hoofdpijn van mijn plotselinge slaapoverschot. Met hoofdpijn van de stilte in mijn huis.

Want van beneden komt geen geluid. Geen kleine meisjesstem die verontwaardigd voor dag en dag commandeert dat ze op wil staan. Dat het ochtend is, ook al is het buiten nog pikdonker. Geen zelfverzonnen liedjes van een 4-jarig jongetje dat in zijn bed ligt te wachten tot ik hem kom halen. Van beneden komt alleen maar stilte. Als ik de trap af loop in mijn pyjama, zie ik meteen die lege bedjes. Matrasjes zonder lakentjes, dekbedjes zonder overtrek. Omdat die in de wasmand liggen, aangezien de Terroristen er niet zijn. Want het is niet ‘mijn week’. Twee dagen geleden zijn ze naar mijn ex-manlief vertrokken, omdat het nu ‘zijn week’ is. Week op, week af. Eén week drukte, één week rust. Eén week geluid, één week stilte. Eén week samen, eén week alleen. Om de week eenzaam. Want opeens ben ik nu co-ouder.

“Goh, toch ook wel lekker, hè?”, zei iemand laatst, “Heb je eigenlijk om de week een weekje vrij”. Tja, zo kun je het ook zien natuurlijk. En het is waar: om de week hoef je opeens niet te zorgen. Geen boterhammen met pindakaas te smeren, geen snotneuzen te snuiten. Niet midden in de nacht je bed uit omdat weer één van de twee een knuffel of een speen kwijt is. Om de week kan ik doen wat ik zelf wil. Uitslapen dus bijvoorbeeld. Of overwerken tot acht uur ‘s avonds. Omdat ik niet naar het kinderdagverblijf hoef om twee vermoeide kindjes op te halen die dan juichend in mijn armen springen. Thuis kom in een rustig huis en pas om middernacht naar bed kan gaan, omdat ik opeens gegarandeerd kan doorslapen. En ja natuurlijk, dat is best wel lekker. Maar, weekje ‘vrij’, zo voelt het niet. Want ook al houd ik heel erg van mijn rust, als je kinderen ‘s avonds opeens niet meer in hun eigen bedjes liggen, blijft dat vakantiegevoel toch een beetje achterwege.

Soms word ik midden in nacht wakker, zwetend en doodongerust. Omdat ik me zorgen maak om mijn zoon en om mijn dochter en om wat er met ze kan gebeuren als ik niet bij ze ben. Niet omdat ik mijn ex-manlief niet vertrouw, want hij is een meer dan goede vader. Maar gewoon, omdat ik mijn kindjes opeens niet bij me heb. Dat hoort niet zo, voelt onnatuurlijk voor een moeder. Zelfs voor een moeder zoals ik, die haar eigen kinderen ‘de Terroristen’ noemt en toch wel een beetje van het ontaarde soort is. Maar die lege bedjes, stille kamertjes, dat voelt iedere keer weer alsof een deel van mezelf opeens verdwenen is. Om de week voelt het alsof op de operatietafel een deel van mij is weggesneden. Alsof ik wakker wordt en plotseling niet meer compleet ben. Want een moeder zonder kinderen, is een geamputeerde moeder.

Op die mooie zondag in oktober, die dag dat ik pas wakker werd toen het al bijna middag was, ga ik naar het strand. In mijn eentje, zonder kinderen. Omdat ik geen zin heb om weer in dat stille huis te zitten en te luisteren naar de afwezigheid van de stemmetjes die ik zo mis. Dan laat ik die stilte liever overstemmen door het ruisen van de golven in de branding, omdat ik het gemis dan niet zo heel hard hoor. Ik loop alleen over het strand als ik die middag de herfstzon in de zee zie zakken. Alleen, terwijl overal om mij heen de gezinnen samen hun vliegers opvouwen en hand in hand weer huiswaarts gaan. Maar ik rechtsomkeert moet maken zonder kleine handjes in de mijne. En denk aan mijn kindjes die nu bij hun vader zijn. Tel de dagen af tot het weer ‘mijn week’ is. In de hoop dat ze mij ook een beetje missen.

Share

Met de vlam in de pijp (deel 4)

“Nou, ik zou zeggen: neem plaats!”. Mijn nieuwe rij-instructeur wijst uitnodigend naar de glimmend rode Honda op de parkeerplaats in de vinexwijk waar zijn rijschool gevestigd is. Inderdaad: nieuwe ronde, nieuwe kansen. Nu ik mij vijf dagen per week in de Randstad bevindt om te werken, moet ik daar logischerwijs ook maar leren rijden. Dus, na een paar zalige autoluwe weken, ga ik nu weer de weg op. De heel erg drukke, Randstedelijke weg. Waar gemiddeld drie verschillende soorten stoplichten op één kruispunt staan. Die allemaal op een ander moment beginnen te knipperen. Waar er bussen, fietsers, appende moeders met kinderwagens en nerds van middelbare leeftijd op SegWays (een kleine dwarsstraat: voor het stijltechnisch aangezicht van het straatbeeld, pleit ik voor het verbieden van die dingen) dwars door elkaar krioelen. En waarop ik dientengevolge dus stiekem al een kleine nervous breakdown krijg voor ik goed en wel gas heb gegeven.

Mijn nieuwe lesauto is zeker twee keer zo groot als het kleine Achterhoekse koekblikje waar ik de afgelopen maanden in gelest heb. En beschikt daarnaast over een übermodern dashboard, met allemaal knopjes en lichtjes waarvan het doel mij volledig ontgaat. Als naast mij opeens een zoemend geluid klinkt en er fluorescerend blauw licht uit mijn stuur schiet, vraag ik me ernstig af of ik een auto, of een Starfighter moet leren besturen. Misschien had ik de Jedi lightsaber van mijn zoon mee moeten nemen voor het optimale effect. De lichtshow blijkt echter niks anders te zijn dan het instellen van de zijspiegels. Blijkbaar doen voertuigen in het Westen alles met grootse gebaren. Je bent tenslotte een Randstedelijke auto, of je bent het niet. Verschil met die boerenbakken moet er wezen.

De instructeur begint meteen honderduit te praten. Relaxed strekt hij zijn benen uit. Dat kan in deze auto, want blijkbaar hebben alle bijrijders in het westen des lands benen van 1.80 meter. Hij draagt glimmende puntschoenen en iets wat eruit ziet als een kashmieren broek, gemaakt van wol van vrije uitloopschapen. Dat is even schakelen als je gewend bent naast iemand in een t-shirt met vlekken en een Wrangler spijkerbroek van het model dat ze alleen in ontwikkelingslanden nog gratis uitdelen, te zitten. “Zooo, dus jij bent zo’n bakfietsend Vinexvrouwtje?” zegt hij, “Leuk, hoor. Gezellig”. Verbijsterd staar ik hem aan en rij daarbij bijna de busbaan op. Vinexvrouwtje? Is dat überhaupt een woord? En niet gewoon een vorm van discriminatie? Of op z’n minst seksisme? En hoezo rijdt er hier een bus midden op de weg? Wie heeft bedacht dat dat handig is? Hobbelend stuur ik het uit de kluiten gewassen kersenrode vehicle over diverse stoepjes om weer ergens te komen waar ik daadwerkelijk mag rijden. “Hoeveel lessen had je gehad, zei je?” klinkt het naast me en ik zie hoe zijn hand zich om de greep boven het raampje klemt en zijn knokkels langzaam wit worden.

In de twee uur die daar op volgen ervaar ik eindelijk hoe mijn autistische zoon zich iedere dag moet voelen. Van autorijden in de Randstad raak je namelijk gegarandeerd chronisch overprikkeld. Ik was in de veronderstelling dat ik het bestuurdersschap, na 25 lessen in de Achterhoek, inmiddels redelijk onder de knie had. Dat blijkt echter een grof geval van zelfoverschatting. Minstens drie fietsers lopen door mijn toedoen een klein trauma op, om over de veelvuldig overstekende konijnen (zoveel wildlife heb ik in die anderhalf jaar Achterhoek niet eens gezien) nog maar niet te spreken. Mijn instructeur vraagt zeker vijf keer verbouwereerd of het principe van kijken bij plattelands-CBR’s soms geen onderdeel van het examen is en moet me een keer op een parkeerplaats stil zetten om uit te leggen dat het weliswaar begrijpelijk is dat ik gefrustreerd ben geraakt van het in de Achterhoek constant achter een tractor vast komen te zitten, maar dat inhalen over een doorgetrokken streep hier dus gewoon echt niet mag. Stelletje Randstedelijke mierenneukers.

Ik vrees dus dat ik gewoon weer overnieuw kan beginnen. Want blijkbaar zou de gemiddelde grootstedelijke driewielerende nieuwbouwkleuter nog eerder verantwoord de snelweg op kunnen dan iemand met Achterhoekse stuurmanskunsten. “Ja, nou, ik denk dat we nog maar wel een lesje of wat moeten doen, vind je niet?” oppert de instructeur voorzichtig nadat ik de auto uiteindelijk dwars over drie parkeerplekken in de eerder genoemde vinexwijk heb neergezet. Ik knik en pen mistroostig mijn IBAN-nummer op het lescontract dat hij me onder mijn neus schuift. “Kop op meid, komt wel goed” steekt hij me een hart onder de riem, maar de angstzweetplekken van zijn klotsende oksels in zijn van organische hennep geweven overhemd zijn niet te missen. Weet je wat, ik koop toch maar gewoon zo’n bakfiets. Daar heb ik geen papiertje voor nodig. Weliswaar kost zo’n ding een klein fortuin, maar, in mijn geval, waarschijnlijk ongeveer net zoveel als een rijbewijs. En blijkbaar zie ik er toch al uit als een Vinex-vrouwtje.

Share