Het is drie uur ‘s middags en ik heb net mijn zoon van school gehaald. We lopen het gebouw uit, richting de fiets. Op het plein van de aangrenzende basisschool zijn een paar kinderen aan het voetballen. Terrorist nr. 1 blijft staan kijken naar de spelende jongetjes. Iemand mist een bal, hij rolt naar ons toe. Terrorist nr. 1 moet erom lachen, fladdert met zijn armen van enthousiasme. Eén van de jongetjes komt naar ons toe gerend om de bal te halen. Mijn zoon kijkt hem stralend aan. “Ik wil ook voetballen, mama”, zegt hij, “ Mag ik met die jongens meedoen?”. Ik strijk hem over zijn haar en zeg dat ik het goed vind. Hij zet een stap richting het jongetje, dat inmiddels de bal tegen zich aan geklemd heeft. “Hij mag niet meedoen!” zegt het jongetje dan op luide toon, “Hij is raar”. Terwijl het jongetje er vandoor gaat met zijn bal, zie ik mijn zoon aan de grond genageld staan. “Mama, ik ben niet raar!” roept hij. Hij doet kwaad, maar ik zie dat hij eigenlijk wil huilen. Ik moet moeite doen om mijn eigen tranen tegen te houden. ‘Raar’. Dat begint dus nu al.
Mijn zoon is vier jaar. Een heel klein jongetje nog. Een kleuter. Hij is autistisch, maar tot nu toe deed dat er weinig toe voor zijn leeftijdsgenootjes. Hij was een kindje, net als ieder ander. Kleine kinderen zien geen verschillen of afwijkingen. Of misschien zien ze ze wel, maar doen ze er gewoon niet toe. Of iemand nou blank, zwart, gehandicapt of ziek is, kinderen hangen er geen waarde-oordeel aan. Je speelt met elkaar, omdat je toevallig allebei op dezelfde tijd op dezelfde plaats bent. Natuurlijk, je vindt niet iedereen even aardig, maar dat is niet omdat Jantje in een rolstoel zit, of omdat Karima toevallig uit Marokko komt. Soms klikt het gewoon niet zo. Dan trap je een balletje met een ander en verder niks. Case closed. Maar zo simpel is het leven blijkbaar al niet meer als je de gedistingeerde leeftijd van vier jaar bereikt. Hoe hard moet het leven nog worden, als je zelfs door een mede-kleuter al in het verdomhoekje gezet wordt?
“Mama, ben ik raar?” vraagt mijn zoon ‘s avonds, als hij in zijn bedje ligt. Wat zeg je tegen een klein, autistisch jongetje, dat niet begrijpt waarom hij opeens niet meer mee mag spelen, simpelweg omdat hij niet helemaal is zoals de rest? Ik ga naast hem liggen, druk mijn neus zachtjes tegen die van hem. “Kijk me aan” zeg ik tegen hem en neem zijn handje in de mijne. “Nee, jij bent niet raar. Jij bent helemaal niet raar. Dat mag je nooit meer denken”. Hij knikt, maar ik zie dat lieve hoofdje toch nog malen. Want waarom zei dat jongetje dat dan tegen hem? Waarom mocht hij dan niet mee doen? Mijn moeder-expertise laat me in de steek, ik weet niet goed wat ik moet doen. Hoe leer ik mijn kind dat hij er zijn mag, ook als anderen hem niet willen hebben? Hoe leer ik mijn kind sterker te zijn dan de wereld, die hem nu blijkbaar soms al uitlacht? Mijn zoon is nog zo klein. Moet hij zich dan echt nu al wapenen, terwijl hij zich helemaal voor niks zou hoeven te verdedigen? Ik wilde dat het wat langer had geduurd, dat hem wat langer respijt was gegund. Nog heel even zonder oordelen. Maar blijkbaar is die tijd voorbij.
Mijn zoon is niet raar. Hij is gewoon een beetje anders. Eigenlijk wil ik dat kleine etterbakje met zijn bal zijn nek omdraaien, want hoe durft hij mijn kind zo te kakken te zetten? Moet ik hem soms even vertellen dat mijn ‘rare’ jongetje waarschijnlijk drie keer slimmer is dan hij? Dat hij je precies kan vertellen hoe ons melkwegstelsel in elkaar zit, verder kan tellen dan menig bovenbouwer en bovendien nu al weet dat hij later bioloog in Afrika wordt? Mijn zoon is allesbehalve raar, thank you very much. Daar kan jij nog een puntje aan zuigen, vervelend voetbalventje. Maar nee, dat slaat natuurlijk nergens op. Dit jongetje heeft heus niet opzettelijk geprobeerd mijn zoon te kwetsen. Weliswaar kan hij misschien een lesje kleuter-etiquette gebruiken, maar kleine kinderen nemen nou eenmaal geen blad voor de mond. Terrorist nr. 1 heeft weleens een oudere, ietwat gezette dame, in een overvolle winkelstraat een ‘hele dikke meneer’ genoemd. Ook geen onverdeeld succes.
Ja, Terrorist nr. 1 is anders. Dat is voor ons geen nieuws, wij weten simpelweg niet beter. Maar nu opeens ziet ook de wereld het en dat is toch wel even slikken. Niet omdat wij ons schamen voor wie hij is, maar omdat we het voor hem zo graag makkelijker hadden gezien. Hoe mooi, slim en bijzonder ons jochie ook is, als de wereld dat niet snapt, koop je daar weinig voor. Soms kijk ik naar mijn zoon en kan bijna niet geloven dat ik zo’n mooi kind gebaard heb. Niet alleen van buiten, maar juist vooral van binnen. Ik kijk in zijn ogen en zie achter de chaos zoveel schoonheid. Zag de wereld maar wat ik zie, want het uitzicht is zo prachtig.
Tegen mijn zoon, mijn mooie, lieve, bijzondere zoon wil ik zeggen: nee jochie, nee, jij bent niet raar. Wat de wereld ook beweert. En als je niet mee mag voetballen, haal dan maar je schouders op. Trek het je niet aan, het ligt echt niet aan jou. Jouw tijd komt nog wel. Kijk in de spiegel naar hoe mooi je bent en heb vertrouwen in jezelf. What doesn’t kill you, makes you stronger. Niet vaak zal ik de levenslessen van een pop-icoon prediken, maar in dit geval hoop ik dat je Taylor Swifts advies ter harte neemt. Want: baby, shake it off.
Simone
12 februari 2015 at 19:08 (10 jaar ago)Mijn hart breekt bij het lezen van dit stukje. Hoe moet je je 4-jarige kleuter nu hier tegen wapenen….het zou niet nodig moeten zijn. Ik hoop zo dat naarmate hij ouder wordt, hij gaat beseffen dat hij niet raar is maar gewoon bijzonder. En dat hij genoeg zelfvertrouwen ontwikkelt om zijn schouders op te halen bij dit soort voorvallen.
Eva
13 februari 2015 at 14:54 (10 jaar ago)Tranen in mijn ogen bij het lezen. Mooi opgeschreven. Kracht gewenst, maar dat komt vast goed!