Meten is weten

Ik ben van het ‘kennis is macht’ principe. Ik wil graag zoveel mogelijk weten over álles wat er zich in mijn leven afspeelt. En eigenlijk ook over heel veel dingen die zich niet direct in mijn eigen leven afspelen. Omdat ik geloof dat informatie je helpt de wereld om je heen te begrijpen en zo weloverwogen keuzes te maken. Omdat het je autonomie over je eigen leven geeft. Nu ik niet alleen mijn eigen leven, maar ook dat van een derde Terrorist in wording te regisseren heb, ben ik helemáál graag goed geïnformeerd. Omdat dat kleine wezentje in mijn buik erop moet kunnen vertrouwen dat ik straks goed voor hem of haar kan zorgen. En om dat te realiseren, wil ik graag alles doen wat in mijn macht ligt.

Vandaar dus dat ik een aantal weken terug de zogenaamde combinatietest liet doen, de prenatale screening die zwangere vrouwen rond de 12 weken wordt aangeboden voor het checken op een aantal aangeboren afwijkingen. Ook bij mijn twee oudste Terroristen heb ik daarvoor gekozen en destijds waren beide uitslagen meer dan prima. Het was dan ook een verrassing dat de cijfers deze keer een heel stuk minder gunstig bleken dan vier jaar geleden. Middels een brief werd ons medegedeeld dat onze kans op een kind met het Syndroom van Down 1 op 590 was. Reden voor een feestje, volgens de screeningsgoden, want dat was een goede uitslag. Pas bij een uitslag van 1 op de 200 geldt de kans als ‘verhoogd’. Ter illustratie bood de brief een plaatje van 200 smiley’s, waarvan er eentje rood gekleurd was en treurig keek. En dat was het dan, tot zover de uitleg. Met vriendelijke groet en een prettige dag, het RIVM.

Een prettige dag had ik daarna allerminst, want zo briljant leek die uitslag mij eigenlijk niet. Tenslotte: als je een kans hebt van 1 op 590 om de Staatsloterij te winnen, dan wil je wel een lot kopen. Toch? Dat is namelijk best aanzienlijk. Zeker gezien het feit dat ik slechts vier jaar geleden nog een kans van 1 op 15.000 had op een kind met een chromosoomafwijking. Wat was er dan nu opeens veranderd? Wat zijn de criteria, wat wordt er precies gemeten en wat is de formule voor zo’n berekening? Want een blaadje vol met smiley’s is wat mij betreft gewoon geen uitleg. Dat is wiskunde voor kleuters.

Een telefoontje naar het echocentrum leverde weinig op. De zenuwachtige echoscopiste probeerde eerst de verantwoordelijkheid af te schuiven op de verloskundige (terwijl die de echo niet gemaakt had) en sprak, toen wij daar geen genoegen mee namen, de onsterfelijke woorden: “Nou, dan moet u gewoon maar even Googlen.” Niet bepaald een gedegen medisch advies. Menig arts zou zich bij het horen hiervan omdraaien in zijn spreekwoordelijke graf, denk ik zomaar. “Ik wil een NIPT!” gilde ik tegen Vriend, die de echoscopiste aan een kritisch kruisverhoor onderwierp en tegelijkertijd probeerde mijn hormonale hysterie met een doos bonbons te sussen. Maar ja, een NIPT, die krijg je in Nederland niet zomaar. We moeten het tenslotte wel een beetje Calvinistisch houden.

De NIPT (Niet-Invasieve Pre-Natale Test) is in veel landen al vrij beschikbaar voor alle zwangere vrouwen. In Nederland doen we echter, volgens goed, gebruik, weer eens lekker moeilijk, terwijl het ook makkelijk zou kunnen. Wij bieden de NIPT namelijk alleen aan wanneer een zwangere vrouw na een combinatietest een verhoogd risico heeft. De redenering hier achter is mij volstrekt onduidelijk. De NIPT is namelijk vele malen betrouwbaarder dan de combinatietest en bovendien geheel risicoloos (in tegenstelling tot bijvoorbeeld een vruchtwaterpunctie, waarbij daarna de kans op een miskraam bestaat). Maar nee, wij zadelen onze zwangeren op met Middeleeuws vage kansberekeningen en brieven met emoticons (dat is dan wel weer hip), terwijl de rest van de wereld toegetreden is tot de 21ste eeuw, waar ze inmiddels van DNA-testen hebben gehoord. Maar inderdaad, laten we maar gewoon doen, want dan doen we tenslotte al gek genoeg.

Bovendien, wordt er doemdenkend geroepen, een vrije NIPT zou weleens het gevolg kunnen hebben dat veel meer vrouwen hun zwangerschappen afbreken, als blijkt dat er met hun kind iets aan de hand is. En het Syndroom van Down is nou eenmaal geen levensbedreigende aandoening, dus laten we dan vooral de deur naar de abortuskliniek niet te ver openzetten. Alsof zwangere vrouwen daar dan spontaan heel lichtvaardig en zonder enige scrupules naar binnen zouden stappen. Waarbij men dan voor het gemak even voorbij gaat aan het feit dat de meeste vrouwen zich moeder voelen vanaf het moment dat ze weten dat er zich onder hun huid een kind bevindt. En daar dus echt niet zomaar even afscheid van nemen. En wanneer ze die beslissing wél nemen, dat zeer zeker niet zonder verdriet, twijfel en gewetenswroeging gaat. Maar gewoon nog steeds altijd de keuze moet zijn van de zwangere vrouw en haar partner. Waarover helemaal niemand anders iets te zeggen heeft.

Overigens is er ondertussen als reactie op ons nationaal conservatisme, en wederom volgens goed Hollands gebruik, een NIPT-gedoogbeleid ontstaan. Zwangere vrouwen zonder medische indicatie kunnen namelijk gewoon ‘stiekem’ (en à raison de 600 euro) een NIPT laten uitvoeren in verschillende academische centra in Nederland. Wat half zwanger Nederland dus ook doet, want, hormonaal als we zijn, willen we gewoon weten hoe de vlag er daar van binnen bij hangt. En terecht. Tenslotte, of je nou 26 bent, of 36, een verhoogd risico hebt, of juist niet, als jij wilt weten hoe het zit met je ongeboren kind en die mogelijkheid bestaat, dan zou je recht moeten hebben op die informatie. Want, en ja ja, daar komt ‘ie weer: baas in eigen buik enzo.

Uiteindelijk was het een statistisch onderlegde vriendin die ons wist te vertellen dat de kansberekening die ons ten deel was gevallen inderdaad positief was. En dat het grote verschil met vier jaar geleden te verklaren was door het feit dat ik inmiddels de 30 ruim gepasseerd ben en het risico op chromosoomafwijkingen daardoor bijna 10 keer zo groot is. Allemaal prachtig natuurlijk, maar feit blijft dat je met een combinatietest eigenlijk gewoon nog steeds niks weet. En dat dat heden ten dage al lang niet meer nodig is. Wij hebben toevallig het geluk dat we van het doen van een NIPT niet gelijk aan de bedelstaf gaan, maar dat geldt natuurlijk lang niet voor alle aanstaande ouders. En die ouders hebben ook gewoon recht op informatie. Want: hun kind, hun leven, hun beslissing. En zeker niet die van de staat. Wil je niet weten of je kind iets heeft, dan is dat natuurlijk prima. Maar heb je wél behoefte aan informatie, dan dien je die te kunnen krijgen. We wonen tenslotte niet in Rusland.

Deze week werd de politiek eindelijk wakker en lieten sommige partijen weten de NIPT voor iedereen beschikbaar te willen maken. Dat is goed nieuws. Voor zwangeren in 2032. Want tot die tijd zullen de dames en en heren beleidsvoerders zich wel terug moeten trekken in het Torentje om over deze heikele kwestie te debatteren. Zo gaat dat tenslotte in de Middeleeuwen, waar tijd een relatief begrip is.

Share

#Bullshit

Het is duidelijk dat ik niet meer helemaal van deze tijd ben, want het blijkt dat ik steeds grotere moeite heb de laatste trends op het gebied van social media te begrijpen. Iedere keer dat er weer een nieuwe Facebook ‘challenge’ in het leven geroepen wordt, duurt het namelijk even voordat ik door heb wat er gaande is. Het heeft me zeker zes maanden gekost voordat ik snapte waarom mensen opeens collectief emmers met ijswater over zichzelf heen begonnen te gooien en ook nu duurde het enige tijd voor het kwartje viel.

Al een tijdje zag ik steeds onduidelijke berichten op mijn timeline voorbij komen: ‘Ik ben genomineerd voor de ‘moederschaps challenge’’. Gevolgd door drie foto’s van gelukzalig kijkende kinderen met hun koekjes bakkende of paashazen plakkende moeder en werden er drie andere ‘geweldige moeders’ getagd, die dan hetzelfde trucje op hun eigen timleline moesten herhalen. Nu begrijp ik wel dat de moeders die deelnemen aan deze ‘challenge’ in principe geen slechte of kwetsende intenties hebben en dat ze blijkbaar slechts trots zijn op hun status van ‘mama’ en hun bloedjes van kinderen (#blessed, #lovetobemama en nog meer van dat soort zoetigs) maar desondanks krijg ik van dergelijke status updates de neiging om mijn spontaan mijn Facebook account op te zeggen en terug te grijpen naar een non-digitale levensstijl.

Want, kom op dames, is dit nou weer nodig? Moeten we nou echt weer door God en iedereen op de borst geklopt worden omdat we zulke juwelen van moeders zijn? Want, laten we eerlijk zijn, daar gaat deze hype natuurlijk gewoon weer om. Onder het mom van ‘gewoon een spelletje’ zijn we met z’n allen weer eens bezig om te laten zien hoe superieur we zijn als moeders. Want: ‘kijk eens hoe goed ik ben, anders was ik tenslotte nooit getagd’. ‘Ik doe het goed, kijk maar naar deze foto’s waarop te zien is hoe verantwoord/leuk/lief/lekker gek ik bezig ben met de kids’. ‘Applaus graag, want ik ben de moeder aller moeders. Facebook zegt het’. Onderwijl dwangmatig refreshend voor de bemoedigende comments van collega-moeders op zoek naar dezelfde soort bevestiging: ‘Schat, jij bent inderdaad echt een super-moeder’ en ‘Jouw kids mogen in hun handjes knijpen met zo’n mama’. En dan maar hopen dat ze zelf getagd worden. Werkelijk… #waaróm?.

Voor de goede orde: het moederschap, dat is geen ‘challenge’. Een ‘challenge’ is opkrabbelen na een ernstige ziekte, het verliezen van een dierbare, of Mount Everest beklimmen, niet een paar snaphotjes van je kroost op Facebook knallen en wachten tot je achterban in de rij gaat staan om een bosje veren in je reet te steken. Dat maakt je namelijk geen goede moeder (wat dat ook mag zijn). En bovendien, wát is de ‘challenge’ eigenlijk precies? Laten zien dat jij inderdaad een geweldige moeder bent, of eigenlijk voornamelijk je vriendinnen uitdagen om eens te bewijzen of zij dat eigenlijk wel zijn? Hoe aanmatigend is het, om je eigen persoon op social media te etaleren als ‘geweldig’ en dan vervolgens jezelf ook nog het privilege toe te kennen blijkbaar te kunnen bepalen wie die status nog meer verdienen? Naar mijn idee heb je dan wel behoorlijk last van grootheidswaanzin. Maar dat schijnt in moederland tegenwoordig een soort collectieve kwaal te zijn.

Wil je foto’s van je hartelapjes plaatsen, by all means, ga je gang. Ik maak mij er zelf ook schuldig aan. Want natuurlijk ben je trots op ze en vind je ze allemachtig prachtig. Het zijn dus ook niet die happy-go-lucky kiekjes die mij de neiging geven mijn laptop van de trap te gooien. Waar ik echter wel een beetje moe van wordt, is het gebrek aan empathie voor elkaar dat wij als moeders wederom ten toon spreiden. Want we kennen allemaal wel iemand die met de handen in het haar zit door haar peuter met de ene woede-aanval na de ander en die zich daardoor een slechte moeder voelt. Of een moeder met een postnatale depressie die zich stiekem dus helemaal niet zo #blessed voelt. En het verdriet en de zelftwijfel die daarmee gepaard gaan. Ergens diep van binnen weten we tenslotte allemaal met welke onzekerheden wij als moeders kampen en hoe erg we verlangen naar de bevestiging dat we het allemaal wel goed doen. Dus in plaats van dáár nou eens een ‘challenge’ van te maken (‘tag jezelf als je soms ook geen idee hebt hoe het moet’), waarom moeten we dan weer proberen elkaar de loef af te steken met dit soort moderne kettingbrieven, door te doen alsof wij de heilige graal van het moederschap in handen hebben en er bovendien ook nog eens onze collega’s mee om de oren slaan?

Want reken maar dat menig moeder op Facebook nu naarstig zit te wachten tot zij eindelijk getagd wordt en daarmee dus mag toetreden tot het Genootschap van Geweldige Moeders. Die exclusieve congregatie van verlichte, gepolijste, immer perfecte wezens die de kunst van het opvoeden tot in de puntjes in de vingers hebben. Dat is tenslotte blijkbaar nog steeds het hoogste doel in het leven van de vrouw: de perfecte moeder zijn. Want naast de concurrentiestrijd die met dit soort dingen weer eens op scherp gezet wordt, gebeurt er nog iets anders kwalijks. Door het moederschap zo te verheerlijken worden vrouwen wederom terug geschopt in dat hoekje waar ze nou juist zo naarstig proberen uit te komen: het hoekje van de gedienstige matrone wiens waarde afgemeten dient te worden aan haar vermogen kinderen te baren en de perfecte koekjes te kunnen bakken. En als het kan het liefst ook nog even over de ruggen van al die anderen die in de rij staan te dringen voor de titel. In liefde en moederschap is tenslotte alles geoorloofd. Dat er hard gevochten is voor ons stemrecht en de mogelijkheid achter het aanrecht vandaan te komen, lijkt er toch steeds weer weinig toe te doen. Soms vraag ik me af waarom we onze schorten eigenijk überhaupt ooit hebben afgedaan.

Geen enkele moeder is altijd ‘geweldig’, want dat impliceert namelijk dat er ook ‘slechte’ moeders zijn en volgens mij komen die echt maar heel zelden voor. Het moederschap is geen wedstrijd die gewonnen kan worden door het halen van de meeste lofzangen op Facebook, of het plaatsen van paar foto’s op je timeline. ‘Gewoon een spelletje’, die ‘moederschaps challenge’? Wie naïef is, denkt er misschien zo over. Wie echter verder kijkt dan haar neus lang is ziet iets anders: namelijk de zoveelste manier om vrouwen langs de meetlat te leggen en de onverdraagzaamheid te cultiveren.

Share

Hoor wie klopt daar kinderen…

Op een grijzige winterochtend zit ik in de wachtkamer van het gezondheidscentrum. Het is druk, ik ben omringd door bleke, snotterende mensen die duidelijk behoefte hebben aan allerlei vormen van hoestsiropen en antibiotica. De artsen rennen lichtelijk bezweet heen en weer tussen spreekkamers en wachtkamer. Ja, het is duidelijk griepseizoen. Ik wiebel met mijn ene voet, kijk op de klok. Tien minuten te laat al, irritant. Ik wil weten waar ik aan toe ben. Mijn vriend merkt dat ik zenuwachtig ben en legt zijn hand geruststellend over de mijne. We kunnen weinig anders doen dan afwachten.

Als we uiteindelijk binnen groepen worden, schiet mijn hart eventjes in mijn keel. We nemen plaats tegenover een vriendelijke dame en wisselen wat gegevens uit. Ziektebeelden, symptomen, geschiedenis. Ik som het allemaal plichtmatig op terwijl zij aantekeningen maakt en mijn vriend naast mij stil afwacht op wat er komen gaat. Ze staat op en wijst naar de onderzoekstafel achter ons. “Laten we maar eens gaan kijken” zegt ze en klopt uitnodigend op het rubberen vlak waar ik op moet gaan liggen. Onhandig klim ik op de bank en laat mezelf naar achteren zakken. Ik kijk naar het steriele witte plafond. Het doktersplafond. Snuif de geur op van lysol en moet inwendig even zuchten. Een jaar zonder witte jassen, dat zou weleens leuk zijn.

Vriend neemt plaats aan mijn hoofdeinde, ik kan hem niet goed zien, maar ik voel zijn warme handen op mijn schouders. Zijn aanwezigheid, zijn aanraking, het ontspant me enigszins. Maar tegelijkertijd voel ik mijn benen trillen. Zij voelt het ook. “Heb je het koud?” vraagt ze, “Of zijn het zenuwen?” Ik knik bij het laatste en ze glimlacht. “Ja” zegt ze, “Dat dacht ik al wel. Maar we gaan gewoon even kijken, goed?”. En ik zie hoe ze vastberaden haar apparatuur pakt. Verbeten probeer ik mijn benen stil te houden. Dit is belachelijk, het is niet alsof ik hier niet vaker doorheen ben gegaan. Ik schaam me een beetje.

Geconcentreerd kijkt ze naar de beelden. Ik probeer mee te kijken, maar in de grijzige massa op het scherm kan ik niks definieerbaars ontdekken. “Oh ja” zegt ze, “Kijk, hier zit een cyste. Op je eierstok.” Paniekerig probeer ik de blik van mijn vriend te vangen. Cyste? Dat betekent toch gewoon hetzelfde als ‘gezwel’? Als in: kan niet goed zijn?. Maar ze stelt ons gerust: “Niks aan de hand, hoor. Dat hebben hebben veel vrouwen van jouw leeftijd. Het kan wel pijn doen en bloeden, maar niks om je zorgen over te maken.” Ze laat het apparaat verder over mijn buik glijden, houdt dan abrupt stil en wijst met haar vinger naar het scherm. “En kijk eens,” zegt ze met een lach, “kijk eens wat we hier hebben…”

Want daar, in de ruisende grijze diepte van mijn buik, knippert een klein lichtje. Een flikkerend klein lichtje in wat zo op het eerste gezicht niet meer is dan een wazige vlek. We staren naar het scherm, hij en ik en ik voel zijn vingers zachtjes in mijn schouderbladen knijpen. Een brok kruipt in mijn keel omhoog en ik weet even niet of ik moet lachen of moet huilen. Of misschien wel van allebei een beetje. Ze kijkt ons afwachtend aan en ik breng mijn vinger naar het knipperlichtje op het scherm. “Dat is… Is dat een hartje?” vraag ik, alsof ik dat, als ervaren moeder, natuurlijk niet al lang weet. En zij knikt en klopt me geruststellend op mijn been. “Ja” zegt ze, “Ja, dat is het hartje.”

Een tijdje staren we alleen maar zwijgend naar het scherm, naar ons vlekje in de diepte. Een nieuw jaar en dus met recht een nieuw begin. Hoor wie klopt daar kinderen? Het is mijn Terrorist nr. 3.

Share

De horrormaanden (deel 2)

Net als ik mijn eerste slok koffie van de ochtend wil nemen, trilt mijn telefoon. ‘Terrorist nr. 1 heeft overgegeven in zijn bedje’ lees ik in het appje van ex-manlief. Ik zucht. Het was ook te mooi om waar te zijn. Al een hele week waren we kots, snot en diarreevrij. Dat was ook al veel te lang natuurlijk. Dat was vragen om problemen. Op Facebook bij al mijn moeder-vriendinnen zag ik hem al voorbij komen: de zoveelste monstergriep van deze winter. Berichten over peuters met een koortsdelirium, ijlende, zwetende papa’s in bed en mama’s die tussen al het zorgen door zelf ook projectielbrakend over de porseleinen troon lagen. Ja, het is weer griepseizoen.

Bij ons is het al vanaf september vorig jaar griepseizoen. Een week nadat de Terroristen naar school en kinderdagverblijf waren vertrokken, kleefden de eerste groene korsten aan hun gezichten. En vanaf toen is het bergafwaarts gegaan. Inmiddels heb ik twee voorhoofdsholteontstekingen, drie keer buikgriep, twee keelontstekingen, één keer gewone griep en zeker tien flinke verkoudheden op mijn naam staan. Ik geef zo ongeveer licht van alle antibiotica die ik in korte tijd achterover heb moeten slaan en ik ga ervan uit dat ik volgend jaar echt een probleem heb, want inmiddels zal ik wel immuun zijn geworden voor zo ongeveer alle vormen van medicatie.

Echt, ik ben er niet voor gemaakt, die winter. Ik had in Italië geboren moeten worden, of, nog beter, op de Malediven. Tot en met de jaarwisseling gaat het allemaal nog wel (dan kan ik mijn leed tenminste nog verdrinken in kerstkransjes en oliebollen), maar die maanden daarna is het wat mij betreft gewoon bittere droefenis. En ik sta daarin niet alleen, want mijn kinderen zijn het hartgrondig met me eens. Vanaf het moment dat de eerste blaadjes vallen worden hun snoetjes langzamerhand steeds bleker, tot ze er in februari uitzien als wandelende, uitgemergelde kleine spookjes met permanente druipneuzen. Ik ben gestopt met in de winter foto’s maken van mijn kinderen, want ik ben bang dat als ik die op Facebook zet, mensen het AMK gaan bellen omdat ze denken dat ik mijn kroost gewoon niet te eten geef.

De afgelopen jaren was mijn hele huishouden in mineur, aangezien ex-manlief lijdt aan ernstige winterdepressiviteit en we dientengevolge mijn idee om gewoon als gezin collectief een winterslaap te houden dus serieus in overweging konden nemen. Echter, tegenwoordig moet ik mijn klaagheil bij hem zoeken via de app, want de man waarmee ik tegenwoordig samen ben is van het positieve soort. Zo eentje die ’s morgens in het pikkedonker fluitend boterhammen met pindakaas smeert en nog steeds vrolijk naar zijn werk gaat als de ijsbloemen op de ruiten staan. Die mid-winter gewoon in een t-shirt in de tuin gras gaat staan inzaaien, omdat hij zo geniet van de ijzige wind die door zijn longen giert. Hij speelde het een paar weken geleden zelfs klaar mij mee te slepen naar de poolcirkel, waar het dus, kwam ik tot mijn grote schrik achter, gewoon nooit licht wordt in de winter en waar je niet naar buiten kunt zonder wollen onderbroek. Het is dat ‘ie hele lekkere cappuccino’s maakt op zondagochtend, anders had ik hem waarschijnlijk weg moeten doen.

Het is nu inmiddels februari, dus er is licht aan het eind van de tunnel. Letterlijk, want vorige week ging ik voor het eerst niet in het donker naar huis van mijn werk. Dat geeft de notoire winterhater moed, al ben ik mij ervan bewust dat we er nog lang niet zijn. Het braaksel vloeit tenslotte nog rijkelijk, zo bleek vanmorgen weer, dus ik verwacht de eerste lading diarree ook elk moment. De Norit is niet aan te slepen bij onze drogist. Terwijl mijn vriend vanmorgen zingend in zijn onderbroek crackers stond te smeren, zat ik stilletjes huilend, met drie truien aan, met ex-manlief te appen over het leed dat winter heet. Dit jaar ga ik me richten op het aanschaffen van een pied-à-terre op de Malediven. Dan gaan de Terroristen en ik daar vanaf september overwinteren. Van het geld dat ik bespaar omdat ik dan geen bulkaankopen neusspray en Sinaspril hoef te doen, kan ik de boetes van de onderwijsinspectie makkelijk bekostigen. Want ik zal dan de leerplichtambtenaar wel achter me aan krijgen, maar dat is altijd nog beter dan de Kinderbescherming.

Share

(Z)onder moeders vleugels

Als je in de loopgraven van het moederschap ligt, besmeurd met zure melk, kots en poep, dan kun je niet wachten tot je eindelijk het trompetgeschal van de cavalerie (in dit geval: de bel voor school) hoort en de strijd is gestreden. Maar als het dan eenmaal zo ver is, de vijand (aka je kroost) heeft gecapituleerd en de lieve vrede is weergekeerd, dan is het in die lege loopgraven opeens toch wel heel erg stil…

Als je er middenin zit, in de hele kleine kinderen, dan is het weinig meer dan een ‘living hell’. Een aaneenschakeling van prakluiers verschonen, in het holst van de nacht rondlopen met een slaapweigerend kind, wassen draaien en peuterbillen afvegen. Als je er middenin zit, denk dat je er nooit meer uitkomt. Je vraagt je af waarom bijna iedereen aan kinderen begint, waarom er niemand van de oudere generatie je vertelt dat het de hel op aarde is en dat je er maar beter niet aan kunt beginnen. Want iedere, echt iedere ouder moet het wel een keer gehad hebben, die neiging om op een dag je kind met een knapzak met boterhammen met pindakaas en mandarijntjes bij het pompstation te laten staan nadat je de stationwagen hebt vol gegooid. Gewoon weg kunnen rijden en overnieuw kunnen beginnen. Sans hellraiser.

De hysterische waan van alledag met kleine kinderen overschaduwt heel makkelijk de mooie kanten ervan. Omdat je meestal door de stapels ondergespuugde rompers het bos gewoon niet meer kunt zien. Hoe vaak ik niet gedacht heb: mijn god, waren ze maar alvast wat groter, gingen ze maar alvast naar school. Hoe vaak ik niet ‘s ochtends voor 09.00 uur al hé-lé-maal klaar was met de dag omdat allebei mijn Terroristen vanaf het moment dat de Nijntje wekkers afliepen al in de contramine gingen. Gewoon omdat het kon. Echt, je kunt nog beter luchtverkeersleider zijn op het vliegveld van Beijing dan moeder van twee kleine kinderen. Dan heb je minder stress.

Maar dan, dan zijn ze opeens geen baby’s meer. En ook geen peuters (nou ja, mijn tweede Terrorist officieel nog wel, maar qua gedrag is ze haar kalenderleeftijd ruim voorbij). En dan gaan ze inderdaad naar school. Dan kleden ze zichzelf aan en lig je ‘s nachts helemaal in je eentje wakker. Omdat zij opeens zijn gaan doorslapen. Dan vraag je in het weekend aan ze of je de Gruffalo zult voorlezen en of ze gezellig bij je schoot willen komen zitten. En plotseling kijken ze je dan aan alsof je gek bent. Omdat ze met hun Lego willen spelen. Zelf dus, zonder jou. Of omdat ze op hun kamer Suske & Wiske willen lezen. Op hun eigen zitzak en in alle rust. En dat je dan als moeder, eenzaam en verlaten, op de bank zit zonder kind op schoot. Tussen het verzameld werk van Annie M.G. Schmidt, waar opeens niemand meer naar wil luisteren. Terwijl jij vertwijfeld om je heen kijkt en je afvraagt hoe het kan dat je kinderen gisteren nog baby’s waren en vandaag opeens niet meer.

Ik had nooit gedacht dat ik het nog eens uit mijn eigen mond zou horen komen, maar ja, ik ga het nu dan toch maar zeggen: ik mis het. Ik mis het hebben van een baby. Van zo’n heel piepklein, warm lijfje op mijn borst. Van het wiegen van zo’n hulpeloos hoopje mens, midden in de nacht, als de wereld stil is. Ik mis het hebben van een dreumes. Van zo’n waggelende rolmops op veel te korte pootjes, die tot in den treure achter je aan loopt en iedere ochtend om 05.00 uur vindt dat de dag nu weleens beginnen mag. Ik mis het hebben van een peuter, zo’n eigenwijs stuk vreten die de raarste dingen zegt en in de supermarkt gaat liggen schuimbekken omdat ‘ie niet stante pede aan die familiezak Doritos mag beginnen (laatst zag ik weer zo’n verhitte moeder met een rood aangelopen peuter die de hele Lidl bij elkaar krijste en het enige wat ik dacht is: “Aaahhhww…”). Ja, de dingen die me nog niet eens zo lang geleden compleet tot wanhoop dreven, lijken nu opeens helemaal niet meer zo’n drama. Want dat is hoe het werkt: you don’t know what you’ve got, until it’s gone.

Ach, mijn Terroristen zijn zo mooi nu. En ze worden iedere dag alleen maar mooier, leuker, beter. Dus gelukkig is er ook weer zoveel nieuws om van te genieten. Dat ik echt gesprekken met ze kan voeren bijvoorbeeld en dat ze dan ook dingen terug zeggen die voor de verandering eens niet als de spreekwoordelijke lul op een drumstel slaan. Dat ik met mijn dochtertje kan gaan winkelen, zonder dat ik met klotsende oksels van de haast en stress de H&M leeg moet graaien zonder iets te passen. Of dat mijn zoon bezig is te leren schaken en dat hij als ik hem op school kom ophalen helemaal niet mee naar huis wil, omdat hij met zijn vriendjes iets ‘vet cools’ aan het doen is. Dat is prachtig om te zien. Ze gaan steeds meer op eigen benen staan, verwijderen zich iedere dag weer een klein stukje verder van mij, hun moeder. Ik ben steeds minder het middelpunt van hun universum. Dat is logisch en ook gewoon heel goed. Maar terwijl ik dat tot voor kort echt kon vervloeken is dat misschien wel hetgeen dat ik het meeste mis: mijn kinderen hebben mij steeds minder nodig.

Mijn Terroristen zijn pas 5 en 3 jaar oud, dus in principe zou je zeggen dat het voor mij als moeder nog wat vroeg is om last te krijgen van Empty Nest Syndrome. Maar ik denk toch dat er, aan de hand van mijn symptomatiek, weinig anders te concluderen valt. Want nu ben ik het, die zalvige moeder, die met vertederde blik staat te kijken naar die vrouw in de supermarkt, met twee van die hele kleintjes in haar winkelwagentje en een blik van pure paniek in haar ogen, omdat ze niet weet hoe snel ze weer thuis moet komen, voordat er iemand begint door te lekken of zich krijsend tussen de Nijntje-koekjes op de grond werpt. Die denkt: “Och, waren ze nog maar zo klein. Zo lekker hulpeloos en knuffelig.” En die naar die jonge moeder toe zou willen lopen en haar op het hart te willen drukken er nog even lekker van te genieten. Omdat het echt, inderdaad, zo ontzettend snel voorbij gaat.

Share

1 2 3 4 5 6 35