Achilleshiel

Ik heb twee grote onzekerheden. Mijn uiterlijk en mijn capaciteiten als moeder. Ik denk dat veel vrouwen zich hierin zullen herkennen. Welke vrouw boven de dertig staat er tenslotte niet iedere morgen een half uur de beginnende kraaienpootjes uit haar ooghoeken te strijken en te knijpen in dat dijbeen, dat net iets te goed meetrilt als er op straat een vrachtwagen voorbij rijdt? Ik wel in ieder geval. Maar goed, inmiddels heb ik wel enigszins geaccepteerd dat ik er niet uitzie als Doutzen Kroes, ook niet met vier keer per week sporten en de nieuwste push-up uit de Victoria’s Secret collectie. Jammer, maar helaas. Gelukkig kun je veel camoufleren met corrigerend ondergoed van de Hema. Maar die twijfel over mijn moederschap, daarvoor is geen snelle pleister op de wond. Dus toen iemand mij laatst voor de voeten wierp dat ik ‘een te verwaarlozen factor in het leven van mijn kinderen ben’, was het bloeden helemaal niet meer te stelpen.

Het ergste was nog dat deze opmerking gemaakt werd door een andere moeder. Die dus zou moeten weten dat je dat soort dingen niet tegen je zielsverwanten zegt. Omdat een moeder pakken op haar zwakste plek, namelijk haar kinderen, gewoonweg laag te noemen is. Ik zou te weinig thuis zijn, beweerde de kwade tong en daardoor zouden mijn kinderen van mij vervreemden. Of ik moest lachen of huilen na deze opmerking, ik weet het eigenlijk nog steeds niet. Zo schokkend vind ik het dat dergelijke dingen over iemands lippen komen. Ik word met grote regelmaat beticht van ongenuanceerdheid, van het ventileren van schokkende dingen. Maar wat mij betreft halen mijn provocaties het bij lange na niet bij een dergelijke vorm van onfatsoen.

Vier jaar ben ik thuis geweest bij mijn twee Terroristen. Heb ik ze gevoed, gewiegd, verschoond. Heb ik gevochten met artsen in kinderziekenhuizen, gesprekken gevoerd met kinderpsychiaters. Formulieren ingevuld en verklaringen opgesteld. Handjes vastgehouden en snotneusjes afgeveegd. Liedjes gezongen voor het slapen gaan. Geknuffeld en gekust. Gezegd hoeveel ik van ze houd. En dat doe ik nu nog steeds. Alleen ben ik nu ook af en toe niet thuis. Want dan ben ik op kantoor. Omdat ik moeder ben, maar na vier jaar af en toe wel weer wat anders wil zijn. Werknemer bijvoorbeeld. Collega. Mens. Maar blijkbaar zullen mijn kinderen zich over niet al te lange tijd afvragen wie toch die mevrouw is die op zondag het vlees komt snijden. Auw. Dat doet pijn.

En dan realiseer ik mij opeens hoe belachelijk het is. Dat ik een slechte moeder zou zijn. Want, hoe is dat in godsnaam mogelijk? Als je kindjes hebt die eruit zien zoals die van mij? Blond, blozend, blij? Autistisch en met pijn, maar toch altijd vrolijk in het leven. Die tegen elkaar zeggen dat ze elkaars beste vriendje zijn en hand in hand over het schoolplein lopen? Die weliswaar vaak ruzie hebben, maar ook niet zonder elkaar kunnen? En bovenal: die tegen mij zeggen dat ze me zo lief vinden? En dat ik de beste mama ben. Ook als ik twee dagen achter elkaar laat thuis ben en ze dus niet in heb kunnen stoppen. Misschien dat dat betekent dat ik toch wel iets goed heb gedaan. Blijkbaar zit ik net zo diep verankerd in hun hart, als zij in dat van mij. Omdat ik hun moeder ben en zij mijn kinderen. En omdat ze weten dat ik van ze houd, er voor ze ben. Ook als we soms niet bij elkaar zijn. Want we horen bij elkaar. En dat weten ze gewoon.

Een moeder kwetsen, dat is makkelijk. Want je hoeft maar naar haar kinderen te wijzen en het schuldgevoel stroomt al uit haar poriën. En dus is het gemeen en heel erg laf. Want waarom zout wrijven in een wond die toch al open ligt? Een wond die misschien alleen maar dicht gaat, als we elkaar als moeders steunen, de hand reiken en de ruimte te geven. Want dat schuldgevoel, dat krijg je er met elke baby echt al gratis bij. Dus dat hoeven we elkaar niet aan te praten. Moeder zijn is leven met vertwijfeling en met onzekerheid. En oh ja, ook met nog meer extra putten in die eerder genoemde dijen. Dus om complexen zitten we heus niet echt verlegen.

Er zijn maar weinig ‘slechte moeders’. Ik ken ze in ieder geval niet. Er zijn wel veel verschillende moeders. Werkende moeders, thuisblijfmoeders, knutselmoeders, bezorgde moeders, stoïcijnse moeders en ga zo nog maar even door. Verschillend, maar met één ding gemeen: de liefde en inspanning voor hun kinderen. Want die hebben ze allemaal. In hun hoofd en in hun hart. Zo werkt dat namelijk als je moeder bent, op welke manier je die rol ook vormgeeft. Tegen mijn collega-moeders zeg ik daarom: je doet het goed, ik juich je toe, in plaats van je te krenken. Mijn kinderen zijn mijn zwakte, mijn pijnpunt, mijn Achilleshiel. Omdat ik emotioneel een beetje doodga, bij het idee dat ik het voor hen niet goed genoeg zou doen. Bij nader inzien denk ik: dat maakt mij een goede moeder. En dus alles behalve te verwaarlozen.

Share

Paranoia

Ik zit op mijn werk voor me uit te staren. Er is een storing op de server, dus ik kan niks anders doen dan wachten. Het is vrijdagmiddag, buiten lijkt het eindelijk zomer te worden. Weliswaar schijnt de zon niet, maar het is warm. Benauwd, drukkend. In gedachten verzonken staar ik uit het raam. Mijn telefoon trilt en ik schrik op. Verbaasd lees ik het appje: ‘Drie aanslagen. Frankrijk,Tunesië en Koeweit’. Ik staar naar mijn telefoon. Aanslagen? Toch niet alweer? Op dat moment worden de servers weer opgestart en springt het nieuws ook gelijk op mijn scherm. Inderdaad. Aanslagen. 19 Doden. 27 Doden. Onthoofding. IS. Ik kijk om me heen. Het kantoor is leeg. Mijn collega’s zijn nog weg. Een blokje om lopen. Ik ben alleen. En heb de neiging heel hard te vloeken. Een half jaar geleden schreef ik over het bloedbad in Parijs bij Charlie Hebdo. Kan ik dan nu weer overnieuw beginnen? Blijkbaar wel.

Sommige mensen kijken niet naar het nieuws. Lezen geen krant. Soms zou ik willen dat ik ook zo iemand was. Want misschien is niet weten eigenlijk wel beter. Ik begin me namelijk echt af te vragen waar het heen moet met de wereld. Hoezo moet ik op een vrijdagmiddag lezen dat er een hoofd op een hek is geprikt? Dat er een stel gekken in een rubberboot een strand op is komen varen en de eerste rij vakantiegangers zonder blikken of blozen heeft geëxecuteerd? Waarom is het überhaupt mogelijk dat zulke dingen gebeuren? Misselijk word ik ervan. Is dit het dan? Is dit de wereld? De mensheid? Is dit de realiteit van het leven dat wij leiden? Dat je op vakantie kunt gaan en terugkomt in een bodybag? Gatverdamme. Ik word hier zo verdrietig van.

Ik ben een realist, geloof niet in rozengeur en maneschijn. De wereld en het leven zijn nou eenmaal hard en, om het maar even plat te zeggen: shit happens. Ik geloof niet in wereldvrede. In dat dat kan bestaan. De wereld, de mensheid houdt op te bestaan als er overal harmonie en consensus is. Want de economie draait op oorlog. Op gewin en vooral op armoede. Op corruptie. En op ongelijkheid. Helaas. Ellende fluctueert en verschuift. Van werelddeel naar werelddeel. Van bevolkingsgroep naar bevolkingsgroep. De hang naar geld, macht, overwinning, het zit intrinsiek verweven in de mens. Want, hoe je het ook wendt of keert, ook de mens blijft simpelweg een ordinair dier. En dus zullen we altijd blijven doen aan Darwinisme. Survival of the fittest.

In principe ben ik niet zo van het panikeren. Maar, dat het zo ver zou gaan, dat had ik niet gedacht. Zo langzamerhand kijk ik om me heen en begin me zorgen te maken. Aanslag na aanslag. De lijken stapelen zich op. Kalashnikovs in paraplu’s, bomgordels om bange schoolmeisjes, ik kan dit niet meer relativeren. Echt niet. Ik heb kinderen. En ik ben bang. Want hoe moeten zij opgroeien in een wereld waarin dit soort dingen gebeuren, gewoon zomaar, op een vrijdagmiddag? Hoe moet ik mijn kinderen naar school sturen, als ik kort geleden op het nieuws hoor dat er voor een schoolplein iemand door zijn kop is geschoten? Voor het oog van een peloton kinderen die de term ‘afrekening’ helemaal nog niet zouden moeten kennen? Wat is er in hemelsnaam met ons aan de hand? Zijn we gek aan het worden? Ik denk het eigenlijk wel.

Soms vraag ik me af waar ik naartoe moet met mijn kinderen, als die Derde Wereld Oorlog uitbreekt. Maar hoe erg is het, dat zulke dingen door mijn hoofd gaan? Ik vraag me af of dat erbij hoort, of het van alle tijden is. Dat je je als ouder afvraagt waar het heen moet met de wereld. Ik kan het me eigenlijk niet voorstellen. Omdat het vroeger niet zo was. Want toen ik klein was vlogen er geen vliegtuigen in gebouwen. Werden er geen hoofden op een hek gespiest. Dus wat is het dan, dat dat soort dingen nu bijna normaal zijn? Dat de wereld zo verhard heeft? Ik weet het niet, maar eng vind ik het wel. En hoe verantwoord ik het naar mijn kinderen? Hoe leg ik uit dat ze in een wereld leven, waarin op je hoede zijn blijkbaar een must is? Mij voort te planten in onveiligheid, misschien dat ik dat beter niet had kunnen doen.

Soms zou ik willen dat ik de wereld uit kon zetten, Buiten kon sluiten en me terug kon trekken in mijn eigen cocon. Met mijn kindjes en anderen die ik lief heb en nog lang en gelukkig zou kunnen leven. In onschuld en naïviteit, zonder terrorisme, bloed en wapens. Ignorance is bliss, ja, dat denk ik zo langzamerhand echt weleens. Want in deze wereld word ik paranoia, ga over mijn schouder kijken naar de nooduitgang. Wat ontzettend jammer dat het nodig is. De wereld huilt, na opnieuw onnodig bloed vergieten. En zo langzamerhand huil ik steeds harder mee.

Share

Robot

Laatst kwam er een kennis verontwaardigd bij mij. “Wat ik nou toch gelezen heb!” zei ze en gaf me een open geslagen magazine. “Daar”, wees ze op een bepaalde passage, “dat zeg je toch niet?”. Toen ik begon te lezen kwam ik terecht in een interview met een moeder van een autistische zoon. De moeder had het over zijn emoties. Of eigenlijk, het gebrek daaraan. ‘Soms lijkt hij wel een robot’ werd ze gequote. “Hoe kan iemand dat nou zeggen over haar eigen kind?”, zei de kennis verontwaardigd. Ik keek haar aan en haalde lichtjes mijn schouders op. Dat ik precies hetzelfde ook weleens over Terrorist nr. 1 heb gezegd, vertelde ik haar maar niet. Blijkbaar degradeer je je dan meteen tot de categorie van ontaarde moeders. Ik snap het ook wel, want heel leuk klinkt het natuurlijk niet. Maar misschien is het gewoon iets dat alleen moeders van autistische kinderen begrijpen.

Kort daarvoor zat ik ‘s avonds met de Terroristen aan tafel. Het was zo’n dag geweest, die iedere moeder wel kent. Zo’n dag waarop je om 10 uur ‘s ochtends al wenste dat het kinderbedtijd is. Zo’n dag dat je je afvraagt waarom je het ook alweer een goed idee vond om te gaan baren en de rollen behang om de resultaten van je voortplantingsdrang achter te plakken niet aan te slepen zijn. Om 18.00 uur zat ik dan ook uitgeblust en enigszins gedesillusioneerd met mijn addergebroed aan tafel, in een wanhopige poging er zo snel mogelijk een paar stronken broccoli in te krijgen. “Ik vond het niet zo’n leuke dag” vertelde ik mijn kinderen, “jullie hebben je niet zo goed gedragen en daar word ik een beetje verdrietig van”. Terrorist nr. 1 keek me even aan, lachte toen en zei schouderophalend: “Dat kan me toch niks schelen, mama”. Het interesseert mijn zoon niet dat ik verdrietig ben. Auw. Pijnlijk.

Emoties. Het zijn lastige dingen. Een ‘normaal’ mens heeft niet zelden al een hele kluif aan zijn/haar gevoelsleven, maar voor iemand met autisme is het kraken van de emotionele codes vergelijkbaar met het ontcijferen van de raadsels van de Sphinx. Terrorist nr. 1 kan er weinig mee, die gevoelens. Hij raakt er alleen maar van in de war. Want, hoe moet je iets interpreteren dat niet zwart is en niet wit? Dat onderhevig is aan zoveel onduidelijkheden en verschillen per persoon? Mijn zoon gedijt het beste bij een monotoon leven. Zelfs de kleinste gezichtsuitdrukking kan hem in de war brengen. En dat is lastig. Want wat doe je als je boos bent op je kind, omdat hij zijn zusje heeft geslagen en hij begint je recht in je gezicht uit te lachen? Dat is een klap in je gezicht. Want daar sta je dan, met je opgeheven vingertje en geen poot om op te staan. Voor lul gezet door een kleuter. Of eigenlijk, door zijn autisme.

Als ik mijn teen stoot en de tranen in mijn ogen springen, komt mijn dochter me snel een kusje geven. Ze aait over mijn wang en zegt dan: “Zo, nu is het weer over, mama”. Ze reageert empathisch, omdat haar hersenen haar automatisch vertellen dat dat is hoe het werkt. Dat mijn schreeuw betekent dat het pijn deed, maar dat dat heel snel ook weer weg is. Mijn zoon, die staat erbij en kijkt ernaar en raakt stiekem in paniek van mijn gezicht dat opeens vertrokken is. Gaat van de weeromstuit maar lachen, omdat mijn grimas hem raakt als een regen vlijmscherpe speldenprikken in zijn ziel. Van buiten onbewogen, maar van binnen in duizend stukken.

Natuurlijk is mijn zoon geen robot. Maar soms voelt het wel een beetje zo. Want als je kind tegen je zegt dat het hem niet interesseert als mama verdrietig is, dan is dat moeilijk te begrijpen. Ik ben namelijk niet autistisch. Dus mijn hersens weten wat ze moeten doen als iemand huilt. Weten hoe ze moeten reageren als er iemand boos is, of verdrietig. Slaan een arm om iemand heen bij tranen en zeggen sorry bij een gemoed dat door mij gekwetst is. Maar mijn zoon kan dat niet. Omdat er in zijn hoofd kortsluiting ontstaat als hij gevoelens moet aflezen van iemands gezicht. En dus gaat hij maar lachen als hij eigenlijk moet huilen. Haalt hij zijn schouders op als zijn zusje zegt dat hij haar pijn doet. En lijkt het alsof hij niet geeft om wat een ander voelt. Terwijl er echt niets minder waar is. Het is alleen dat iedere prikkel, iedere glimlach, traan of frons, bij mijn zoon zo hard binnenkomt dat zijn hoofd niet meer wat het moet doen. En omdat zijn hoofd steeds zo’n lawaai maakt, kan hij niet meer horen wat er in zijn hart zit.

Soms zou ik willen dat ik mijn eigen ‘robotje’ een beetje anders kon programmeren. Zijn hardware net wat anders aan kon leggen. Dan zou het coderen voor hem misschien net ietsje makkelijker zijn en ontstaat er minder storing op zijn harde schijf. Maar ik vrees dat er voor ons ‘autistenmoeders’ weinig anders op zit dan ons die vreemde programmeertaal eigen te maken. Want ja, mijn zoon lijkt soms een robot. Dat klinkt misschien niet aardig, maar beter kun je het eigenlijk niet omschrijven. Wil ik daarmee zeggen dat mijn kind gevoelloos is, of eendimensionaal? Nee, in het geheel niet. Want je moet je niet vergissen, de beste robots zitten stiekem heel ingewikkeld in elkaar.

Share

Onverrichter zake

Het is woensdagmiddag als we over de drempel van het kinderziekenhuis stappen. Ik met mijn dochter aan de hand, haar vader met de luiertas over zijn schouder. “Moet ik hier nou wéér naartoe?” het stemmetje van Terrorist nr. 2 klinkt verontwaardigd, terwijl ze gepikeerd op de glazen lift in het midden van de hal wijst. Ik knijp bemoedigend in haar kleine handje, mijn ogen ontmoeten die van haar papa. Hij vindt het ook pijnlijk haar dat te horen zeggen, zie ik in zijn blik. “Ja lieverd, ik kan er ook niks aan doen” zeg ik verontschuldigend en ga even op mijn hurken voor haar zitten. “Maar vandaag gaan we alleen maar even praten met de dokter, goed?”. Haar blauwe oogjes kijken me argwanend aan. “Niet prikken?” vraagt ze aarzelend. Ik strijk over haar hoofd. “Nee liefje” zeg ik zachtjes, “vandaag gaan we niet prikken”. Maar die herinnering staat haar, en ja, mij ook, blijkbaar nog net wat al te vers voor de geest.

“Mevrouw, denkt u dat u het alleen af kan, of moeten we er maar even iemand bij roepen?”. Ik was enigszins verbaasd over die vraag een week eerder en antwoordde in al mijn naïviteit dat het heus wel lukken zou. Hoe moeilijk kon het namelijk zijn, een buisje bloed afnemen? Maar de prikster was niet overtuigd en riep de papa, die lijdzaam in de wachtkamer op zijn nagels zat te bijten, erbij voor assistentie. En nodig was het, zo bleek al gauw. Met mijn worstelende dochter op mijn schoot, haar armpje stevig gefixeerd in de houdgreep van haar eigen vader, werden er zeker tien buisjes bloed afgetapt. “Nee mama, laat me los! Ik wil het niet!” het gegil ging werkelijk door merg en been. En in dat kleine lijfje zit meer kracht dan je denkt, dus ik voelde me de optimale rotmoeder, want in plaats van haar te troosten, moest ik haar in bedwang houden. Mijn eigen kleine meisje, die juist in mijn armen wilde wegvluchten.

Stiekem heb ik zelf na afloop een paar tranen gelaten, terwijl mijn dochter snikkend lag uit te huilen op mijn schouder. Gehoopt, gewenst en verzocht dat we nu eindelijk een stap verder zouden komen. Zodat het niet weer voor niks zou zijn geweest. Die tien buizen bloed. Het gegil. En al die tranen. Maar nee, opnieuw vangen we bot. Want een week later zitten we tegenover onze kinderarts, na ruim een uur nerveus wachten op de poli. Onze kinderarts die ons een scherm met cijfertjes laat zien. Bloedwaardes, ontstekingswaardes. Sommige normaal, sommige een beetje in het rood. Maar het betekent niks, of in ieder geval niet iets duidelijks. “Bent u teleurgesteld?” vraagt hij voorzichtig. Teleurgesteld? Omdat er geen enge ziekte op dat scherm staat? Nee, natuurlijk niet. Maar zijn we opgelucht? Nee, ook dat niet. Want Terrorist nr. 2 klaagt nog steeds over buikpijn. Iedere dag. En wéér, nog steeds, weten we niet waarom.

Zo langzamerhand voel ik me afgestompt. Murw geslagen door de witte jassen. Niet omdat die het slecht bedoelen, maar omdat ze ons blijkbaar gewoon niet verder kunnen helpen. En wij opnieuw naar huis kunnen met een kind met pijn. Een meisje dat klaagt over haar buik, en nu ook steeds vaker over haar benen en haar handen. De helft van de resultaten zijn weliswaar nog niet binnen, want die betreffen de echt héle enge ziektes, dus dat zwaard van Damocles moeten ze helaas nog net wat langer boven onze hoofden laten hangen. Ik mag oprecht hopen dat straks, na weer vier lange weken wachten, dat scherm dan niet alleen maar rode cijfertjes laat zien. Maar tegelijkertijd denk ik: wat als dat inderdaad niet zo is? Wat als we nog steeds blijven rondtasten, in dat schemerig, grijs gebied? Met een meisje dat soms opeens lijkt te blaken van gezondheid, maar dan plotseling opeens weer in het ziekenhuis terecht komt? Zij grijs, zweterig en apathisch, wij opnieuw met onze handen in het haar.

Na een paar jaar dokteren begint bij mij de ziekenhuismoeheid toe te slaan. Merk ik dat ik onverschillig tegenover de kinderarts zit, misschien niet eens meer zo goed hoor wat hij te zeggen heeft. Lamlendigheid die me overvalt, als ik op de poli maar weer een bekertje automatenkoffie tap voor een consult dat drie uur uitloopt, weer een week naast zo’n spijlenbedje zit, weer een plas, poep en koortsgrafiek zit bij te houden. Ik droeg mijn dochtertje daar binnen toen ze nog een kleine baby was en heb haar eigenlijk een beetje groot zien worden in het ziekenhuis. Soms kijk ik naar de knuffels in haar kamer en realiseer me dan dat die allemaal in de giftshop van het ziekenhuis gekocht zijn. En eigenlijk word ik daar best droevig van. Want liever koop ik speelgoed voor mijn kind, dat niet naar lysol ruikt.

Binnenkort vieren we haar derde verjaardag en ik zou graag willen dat we daar dan nooit meer hoeven komen. Drie jaar is scheepsrecht. Een knuffel van de Intertoys en nooit meer naar het ziekenhuis. Zou dat geen mooi verjaarscadeautje zijn?

Share

Tussen de regels

Het moest er natuurlijk een keer van komen en eigenlijk ben ik nog verbaasd dat het een jaar heeft geduurd. Maar, nu dit blog inmiddels ruim over de 100 schrijfsels heen is en ik ook met enige regelmaat te lezen ben op ouderplatform Me-to-We, is het dan eindelijk zover: de commentaren over de Geuzennaam van mijn kinderen beginnen binnen te druppelen. Want: wie noemt zijn bloedjes nou ‘Terroristen’? Eigenlijk kan dat gewoon niet, toch? De opmerkingen op mijn eigen blog zijn vooralsnog mild en beleefd, er wordt gevraagd of het misschien niet eens tijd wordt een andere naam te kiezen. Omdat ‘Terroristen’ zo negatief klinkt. En schijnbaar hebben mensen dan vervolgens moeite om de rest van zo’n blogje te lezen. Op de Me-to-We Facebookpagina zijn de lezeressen echter heel wat harder. ‘Geestesziek’ ben ik al genoemd en als ik de mama’s mag geloven, heb ik eigenlijk geluk dat het AMK nog niet gebeld is. Want ja, op social media is het natuurlijk lekker makkelijk azijnpissen. De dames hoeven mij dan tenslotte niet persoonlijk aan te spreken. Laf, is dan zo’n ongenuanceerde term die ik daarvoor zou gebruiken. Maar ook dat zal ook wel weer heel negatief zijn.

Maar laat ik bij deze dan heel duidelijk zijn: nee, ik ga geen andere naam kiezen voor mijn kinderen. Ik zie werkelijk niet in waarom. Een ieder die denkt dat ik mijn kinderen daadwerkelijk vergelijk met het soort mensen dat aanslagen pleegt in de Gazastrook, of vliegtuigen in wolkenkrabbers boort, is niet helemaal goed bij haar hoofd. Soms lees ik mijn eigen stukjes weleens terug. En hoewel ik mezelf niet al te erg op de borst wil kloppen, is er zonder twijfel in ieder geval één ding uit te destilleren: de liefde voor mijn kinderen. Voor die ‘Terroristen’ dus. De meeste van mijn blogs gaan over hen en over hoe mooi, lief en bijzonder ze zijn. Over hoeveel ik van hen houd, hoe zeer hun welzijn mij aan het hart gaat. Maar het taboe om niet alles te verheerlijken is blijkbaar zo groot, dat mensen niet meer tussen de regels door kunnen lezen. Wat jammer vind ik dat.

Zo langzamerhand word ik echt een beetje moe van dat constante gezeur over mijn zogenaamde ‘negativiteit’. Want omdat ik niet iedere dag met een roze truitje aan en een bloem in mijn haar dansend door het leven ga, ben ik blijkbaar een soort kreng. Omdat ik er openlijk voor uit kom dat ik mijn kinderen dus gewoon echt niet altijd lief vind, dat ik een kont vol aambeien had na allebei mijn bevallingen en, plain and simple, dat het leven op sommige momenten gewoon best weleens fucking zwaar kan zijn. Daarom ben ik blijkbaar een bitch. Oke, prima. Ik noem het liever realistisch. Ik doe namelijk niet aan sugar coaten, ik zie daar de noodzaak echt niet van in. Want, het leven is gewoon niet altijd leuk. Dat kan ook helemaal niet. Hoeft ook helemaal niet. Maar betekent het dan dat je gelijk maar ongelukkig bent? Of een zure muts? Dat lijkt me onzin.

Eerlijk gezegd denk ik namelijk dat er weinig mensen zijn die zo positief in het leven staan als ik. Ik heb het namelijk echt niet makkelijk. Want ik ben chronisch ziek. Ik heb een autistische zoon en een zieke dochter. Dat is best veel ellende. In principe zou ik dus best reden hebben voor een depressietje. Of twee. Of in ieder geval een beetje levensmoeheid. Want weet je, zo leuk is het echt niet om elke dag pijn te hebben. Dat is namelijk zo. Ik heb elke dag pijn. Niet zo dat ik lig te kreperen, maar het is er wel altijd. Het is ook niet leuk om met de gemeente in de clinch te moeten om hulp te krijgen voor je zoon. Of om de zoveel tijd je dochter in de houdgreep te moeten nemen in het ziekenhuis, omdat ze weer tien buizen bloed moeten aftappen. Sommige mensen zouden daar best een beetje van instorten. En dan heel hard “Kut!” en “Godver!” enzo roepen. En terecht.

Maar ik voel me niet negatief. Ik vind het leven namelijk eigenlijk gewoon best wel leuk. En mooi. Ook met MS, autisme en mysterieuze darmproblemen. Maar ik ben wel sarcastisch. En eerlijk. Altijd al geweest. Daar leef ik op, een beetje harde grappen maken, de draak steken met het leven. En vooral ook: met mezelf. Want ik mag mijn kinderen dan Terroristen noemen, ik zet mezelf op dit blog net zo goed heel vaak voor lul. Je moet jezelf namelijk niet al te serieus nemen. Daar krijg je alleen maar rimpels van. En bovendien, hoe belachelijk is het, wat mij de afgelopen tijd allemaal is overkomen? Zou zonde zijn om daar niet een paar rake grappen over te maken, toch?

Dus ja, mijn Terroristen blijven Terroristen. En nee, ik was ook niet van plan om binnenkort genuanceerd te worden. Dat vind ik namelijk maar saai en wie wil er nou saaie stukjes lezen? Voor wie blij wordt van suikerzoete blogjes, is er op het wereldwijde web genoeg te vinden, dus je hoeft mij niet te lezen. Maar hou op met me steeds maar negatief te noemen. Want, wie in staat is door de regels heen te lezen, ziet nou juist het tegenovergestelde.

Share

1 9 10 11 12 13 35