oktober 2014

Halloween horror

Het zal u niet ontgaan zijn dat de chocoladeletters al vanaf augustus in de winkel liggen. Hoewel ik de Sint een warm hart toedraag, ben ik daar fel op tegen en van mening dat Sinterklaas-gerelateerde goederen pas verhandeld mogen worden vanaf het moment dat de goedheiligman de pakjesboot op Nederlandse bodem verankerd heeft. Net zo goed als je eigenlijk pas oliebollen mag eten vanaf december. Helaas denkt de commercie daar anders over. En dus heeft manlief inmiddels al ettelijke zakken pepernoten soldaat gemaakt en loopt mijn moeder al gewapend met verlanglijstjes door het winkelcentrum. En bij Ikea staat gewoon het hele jaar door een oliebollenkraam. Ik heb mij jarenlang heftig verzet tegen dergelijke premature feestvreugde, maar vrees dat ik de strijd niet ga winnen. Het is alleen wel jammer dat ik niet eens de tijd krijg om mijn nederlaag ten opzichte van de huidige handelsgeest te accepteren, want de volgende commerciële doorn in het oog heeft zich inmiddels alweer in volle hevigheid aangediend. Het is namelijk Halloween.

HalfslachtigHalloweenOf eigenlijk is het helemaal geen Halloween, want dat bestaat namelijk niet in Nederland. Echter heeft blijkbaar niemand de dames en heren marketeers daarvan op de hoogte gesteld. Halloween is namelijk big business tegenwoordig. De glanzend oranje pompoenen, heksenhoeden en klapperende vampiergebitjes vliegen je van alle kanten om de oren. Toen ik laatst in Doetinchem door de winkelstraat liep, werd ik achtervolgd door een schimmig figuur, gehuld in zwarte mantel en met Frankenstein masker, die naarstig zijn best deed mij aan het schrikken te maken. Het duurde even voordat ik me realiseerde dat de gedragingen van deze persoon waarschijnlijk een poging waren tot het promoten van de op handen zijn Allerheiligenavond. In eerste instantie dacht ik namelijk dat ik hier te maken had met de dorpsgek en had ik bijna de autoriteiten op de hoogte gesteld, zodat die hem terug konden brengen naar het plaatselijke gesticht.

Als je drie jaar in Amerika hebt gewoond is de wanhopige Nederlandse poging tot het lanceren van Halloween als volksfeest een vrij beschamende vertoning. In de VS weten ze tenminste waar ze mee bezig zijn. Vanaf begin oktober versieren de Amerikanen hun huizen met levensechte en meterslange draden spinrag, hangen er manshoge Magere Heinen aan de gevels en enorme afschrikwekkende nepspinnen in de bomen van hun voortuinen. Ik word soms nog gillend wakker van de herinnering aan het rammelende skelet dat onze buren aan de voordeur hadden hangen. Terrorist nr. 1 was er duidelijk minder van onder de indruk dan zijn moeder. De eerste keer dat we het weerzinwekkende geraamte zagen hangen, bleef hij even stil staan, haalde toen zijn schouders op en zei: “Mama, die heeft koude voeten”. Duidelijk Amerikaans bloed, dat kind. Eenmaal terug in Nederland bleek het oprijzen van de geesten hier ook opeens een hit te zijn geworden. Het is alleen een beetje lastig huiveren van een plastic spinnetje met het formaat van een ondermaatse knikker, als je de Amerikaanse variant gewend bent.

Ik zou iedereen in Nederland dan ook willen oproepen per direct met deze onzin te stoppen. We hebben Sinterklaas, de Paashaas en de Kerstman, zullen we de geesten van de overledenen dan gewoon aan de andere kant van de oceaan laten? Tenslotte hebben we in januari alweer genoeg kilo’s te lozen, na alle fondantmuizen en kerstkransjes die ons in de maanden daarvoor ten deel zijn gevallen. Laten we het nou niet nog erger maken door ons tussendoor ook nog eens vol te proppen met snoepgoed waarvoor we onze arme kinderen ‘s avonds in het pikdonker in idiote kostuums laten bedelen bij de buren. Sowieso komen ze er bekaaid vanaf, omdat de helft van de mensen zich niet gerealiseerd heeft dat ze snoep in huis hadden moeten halen en de andere helft apetrots met een lullig doosje rozijntjes aan komt zetten. Daar zou ik me als kind dus echt niet voor in één of ander achterlijk pak laten hijsen door mijn ouders, die denken dat ze zo lekker met hun tijd mee gaan. In Amerika krijg je tenminste meteen een familiezak Snickers in je knapzak gestopt als je ergens aanbelt.

De Terroristen zijn hevig teleurgesteld over de halfslachtige manier waarop Nederlanders met Halloween omgaan. Vooral Terrorist nr. 1 vindt het een aanfluiting. Hij kan zich de Amerikaanse festiviteiten nog levendig herinneren en ziet met lede ogen aan dat zelfs zijn eigen móeder niet eens bang wordt van de speelgoedspinnen die ze in de Nederlandse winkels verkopen. En toen oma laatst enthousiast met twee pompoenen thuis kwam om uit te hollen, zuchtte hij verongelijkt: “Hoe kun je dáár nou een monster van maken? Die zijn toch veel te klein?!”. En inderdaad, in vergelijking met de gigantische grijnzende Californische pompoenen met spookachtige flikkerende kaarsjes, zijn de miezerige Nederlandse exemplaren bepaald niet om over naar huis te schrijven. Ze liggen inmiddels dus ook al een week treurig in de tuin te verpieteren. Toen ik Terrorist nr. 1 laatst naar school bracht en de juffen trots een knuffelbare pluche spin aan de muur van het lokaal presenteerden als Halloween-decoratie, draaide Terrorist nr. 1 zich resoluut om, sprak de verontwaardigde woorden: “Nou ben ik het zat!” en marcheerde de klas uit. Ik kon hem eigenlijk geen ongelijk geven.

August9_2014_Moon1Laten we onszelf niet langer belachelijk maken en de pompoenen voortaan alleen nog gebruiken om soep van te maken. Tenslotte moeten we tegenwoordig in hartje zomer al beginnen met Sinterklaasgedichten schrijven en paaseieren zoeken als de sneeuw nog op de daken ligt, dus we hebben niet eens tijd om feest te vieren met de overledenen. Less is more, zouden de Amerikanen zeggen. Bovendien zouden die dooien zich omdraaien in hun graf als ze lucht kregen van de bedroevende polderversie van Halloween. Morgen is het zo ver: All Hallow’s Eve. Ik hoop maar dat er geen Achterhoekse ondoden uit het bos komen om wraak te nemen voor de bezoedeling van hun jaarlijkse wederopstanding. Ik dacht vanmorgen even dat ik iets hoorde ritselen in het kreupelhout. Something wicked this way comes…

Share

Onoverwinnelijk

Oct18_2014_3Laatst waren manlief en ik op de verjaardag van een vriendin in Amsterdam. De middag hadden we doorgebracht in het centrum, slenterend langs de grachten, luierend op terrasjes, terwijl de stad lag te baden in de zon op die onwaarschijnlijk mooie oktober-dag. Het was één van die zeldzame, zorgeloze momenten waarop het lijkt alsof het leven heel even stil staat. Alsof de realiteit je even ontglipt. Alsof er heel even alleen maar dat is: zon, witte wijn, je voeten in een paar nieuwe hoge hakken. ‘s Avonds, na een copieus diner en een hoop verjaardagsvrolijkheid, namen manlief en ik weer afscheid van de stad. Bij het verlaten van het café kuste ik de moeder van mijn vriendin gedag. Ik had haar die avond nog niet gesproken. “Dag kind” zei ze, “Hoe gaat het?”. Ik knikte, lachte en zei: “Goed”. Ze keek me even onderzoekend aan. “Ja?” was haar antwoord en wachtte af. Ik keek haar aan en wist het eventjes niet meer. “Die MS” rolde er toen plotseling uit mijn mond, terwijl ik een brok in mijn keel voelde zwellen, “Dat is wel kut”. Als iemand die je heeft zien opgroeien je na 32 jaar vastpakt en je weer ‘kind’ noemt, is het blijkbaar moeilijk om je groot te houden.

In de auto terug naar huis kijk ik naar buiten. Ik zie mijn eigen reflectie in het raam en voel een traan over mijn wang rollen. Manlief zit zwijgend naast me aan het stuur. Hij glimlacht in zichzelf, neuriet mee met de muziek op de radio. Ik wil hem niet aankijken, hij mag niet zien dat ik stiekem huil. Het was een mooie dag, dus waarom dan nu opeens die tranen? Haar vraag blijft door mijn hoofd spoken: “Hoe gaat het?”. Ik weet het antwoord niet. Ik zeg dat het goed gaat, maar hoe waar is dat eigenlijk? Vandaag gaat het goed. Vandaag wel. Vandaag heb ik rechtop in de zon gestaan. Op hakken de halve stad doorgelopen. Mee gedanst met de bezoekers van het Amsterdam Dance Event, die om vijf uur ‘s middags al dronken in het Westerpark zaten. Maar is dat morgen ook nog zo? Ik wil het graag geloven. De realiteit is echter: ik weet het niet. Ik heb MS. Misschien kan ik morgen niet meer lopen.

Tot voor kort dacht ik dat ik onoverwinnelijk was. Sterk, gezond, onverwoestbaar. Sta je ooit echt stil bij je eigen vergankelijkheid als je er niet keihard mee om je oren geslagen wordt? Ik in ieder geval niet. Ja, mensen worden ziek. Mensen gaan dood. Andere mensen. Ik niet. Natuurlijk niet. Maar nu…? Soms kijk ik naar mijn naakte lichaam in de spiegel en heb het gevoel dat het niet langer van mij is. Twee kinderen gebaard en weinig veranderd. Een sterk lijf, zonder littekens van het leven. Aan de buitenkant in ieder geval. Maar van binnen is het blijkbaar kapot. Opeens. Zomaar. Soms word ik ‘s ochtends wakker met pijn. Mijn ledematen doen niet wat ik wil, ik moet mezelf uit bed slepen. Mijn benen trillen, mijn handen tintelen. Geen evenwicht meer. Ik houd mijn adem in, bang dat het dit keer niet meer overgaat. Dat doet het wel. Altijd. Tot nu toe. Maar het hangt er wel, dat zwaard van Damocles. Ik hef mijn hoofd en wacht tot het valt.

Oct18_2014_4Ik ben niet ziek. Ik wil niet ziek zijn. Ik kijk naar mezelf en geloof het niet. Ik ben wel ziek. Ik moet wel ziek zijn. De wetenschap zegt het immers. Iets knaagt zachtjes aan mijn hersenen, de plekken op mijn brein staan zwart op wit. De kortsluiting in mijn hoofd neemt mijn lijf soms van me af en ik kan niet anders dan hopen dat de MS het me weer terug geeft. Mensen vragen of ik in een rolstoel moet, kijken naar me alsof ik ieder moment uit elkaar kan vallen. Ik weet niet of ik beledigd moet zijn, of verdrietig. Hoezo een rolstoel? Ik sta toch nog, zij het soms misschien wat wiebelig. Ik zie manlief bezorgd kijken als ik over mijn pijnlijke handen wrijf. Hij is bang, hij zegt het niet, maar ik zie het in zijn ogen. Bang voor mijn verval, voor wat er misschien komen gaat. Ik haat zijn angst. Blijkbaar ben ik opeens breekbaar geworden. Ik bekijk mezelf door zijn ogen, maar zie niet dezelfde vrouw als hij. Want breekbaar ben ik toch nooit geweest?

Soms lig ik ‘s nachts wakker. Probeer iedere centimeter van mijn lichaam te voelen. Om te kijken of ik er nog de baas over ben. Terwijl manlief rustig naast me slaapt, vraag ik me af of ik ook bang ben. Heel even denk ik dan van wel. Want blijkbaar valt het dus wel tegen met die onverwoestbaarheid. Ben ik brozer dan ik mezelf had voorgehouden. Maar zijn we dat niet stiekem allemaal? Ziek of niet? En misschien is dat niet eens zo erg. Het had tenslotte ook een hersentumor kunnen zijn. Een beroerte. Of nog erger. Mensen krijgen kanker, mensen gaan dood. Andere mensen. Ik niet. Ik heb MS. De ziekte steelt weliswaar af en toe mijn lichaam, maar mijn leven krijgt het niet. Het kan altijd erger en dus heb ik geluk gehad. Want is er iemand die helemaal ongeschonden door het leven komt? Ik betwijfel het. 32 Jaar lang ben ik onoverwinnelijk geweest. Misschien is het dan nu tijd om kwetsbaar te zijn. Ik geloof niet dat ik er bang voor ben. Maar wennen is het wel.

Ja, soms heb ik even medelijden met mezelf. Want misschien kan ik morgen niet meer lopen. Dat is oneerlijk. Van onoverwinnelijk naar breekbaar. Zo keihard van je eigen voetstuk vallen is misschien nog wel pijnlijker dan die littekens op mijn hersenen. Maar ik hef mijn hoofd omhoog, kijk in de oktoberzon. Vandaag loop ik nog wel. Voel ik het gras nog onder mijn voeten. Nu sta ik nog op hoge hakken op de Amsterdamse grachten. Spring ik met mijn kinderen op de trampoline. Nu, meer dan ooit, is alles nog mogelijk. Count your blessings. Carpe diem. Vraag het me nog maar eens: hoe gaat het? Ik weet het antwoord eigenlijk wél: goed.

Share

Wat je zaait, moet je oogsten

maanStel je voor: het is nacht, je ligt heerlijk in bed, nog diep in slaap. Het ochtendgloren glinstert voorzichtig aan de horizon, maar het is nog pikdonker. Alleen de oogjes van een eenzame veldmuis schitteren in het maanlicht, terwijl hij stilletjes door het veld trippelt. De bomen ruisen zachtjes in de koele nachtlucht, je kunt een speld horen vallen. Volmaakte rust. En dan opeens: geluid, overal om je heen. Een donderend geraas, alsof er een colonne helikopters vlak over het dak vliegt. Oogverblindend felle lampen zwiepen je slaapkamer binnen, laten je slaperige lijf baden in scherp wit licht. Het is 05.00 uur ‘s ochtends. De Apocalypse is gekomen.

Terwijl ik in blinde paniek overeind schiet, staat manlief al naast het bed. Verwilderd staar ik hem aan. “Wat gebeurt er? Wat is dat?” roep ik. Hij zwijgt grimmig. Verbeten trekt mijn echtgenoot zijn ochtendjas aan en marcheert de slaapkamer uit. Hij is geen ochtendmens. Het vergaan van de wereld is al dramatisch genoeg, maar het wordt helemáál onacceptabel als hij nog geen koffie heeft gehad. “UFO’s…” schiet er door mijn hoofd, “E.T. is in onze tuin geland”. Mijn op hol geslagen gedachten worden een halt toe geroepen als uit de kamer naast mij ijselijk gegil klinkt. “Een leeuw! Mama, een leeeeeeuw!”. Terrorist nr. 2 staat met wijd opengesperde ogen in haar ledikant. Zij zoekt de oorzaak van het gebrul buiten blijkbaar in een meer aardse hoek dan haar moeder, maar de geschrokken verbijstering is er niet minder om.

Aan de andere kant van de overloop vinden we Terrorist. nr. 1 bloedchagrijnig in zijn bed, zijn neus tegen het raam gedrukt. “Wat is dit nou weer voor onzin?!” moppert hij als ik binnen kom met zijn trillende zusje op mijn arm, “Ik lag toch zeker nog te slapen?!”. Ik haal mijn schouders op en met zijn drieën staren we uit het raam, de nacht in. Over het veld flitsen nog steeds de lichten, als angstig wild staan we in de schijnwerpers. Nog altijd kan ik niet zien waar het vandaan komt. We horen een naargeestig, splinterend geluid in de verte, alsof er iets gestaag naderbij komt. Ik krijg onaangename beelden op mijn netvlies van Mel Gibson die met een geweer rond zijn verlaten boerderij op het Amerikaanse platteland rent. Blijkbaar is die man toch niet zo gek als iedereen denkt, hij heeft het al die tijd gewoon voorzien. Dit is ‘Signs’, de Achterhoekse versie.

Oct20_2014_2In onze pyjama’s sluipen we schoorvoetend de tuin in. Daar vinden we manlief, met zijn handen in zijn zij, zwijgend starend in de verte. “Maïs” gromt hij, “het wordt geoogst”. Op dat moment doemt er een enorme machine op uit de duisternis. De gigantische koplampen verlichten ons hele erf. Bulderend rolt het gevaarte zonder pardon over ons tuinpad, het naburige maïsveld in. Ik kan de Terroristen nog net opzij trekken, terwijl het grind tegen onze benen spat. Terwijl manlief zich omdraait en naar binnen gaat om zijn ochtendhumeur onder te dompelen in ettelijke koppen koffie, blijven de Terroristen en ik nog even staan. De machine verdwijnt ratelend tussen de wuivende halmen en al gauw zien we hoe het veld voor onze ogen verzwolgen wordt. “Ik sliep nog, hoor!” gilt Terrorist nr. 1 met verontwaardigd opgeheven vuist richting de in het rond vliegende maïskolven. Maar zijn geschreeuw gaat verloren in het onheilspellende gekraak van het ineenstortend gewas.

Oct20_2014_3‘s Middags is er niks anders meer over dan een dor, desolaat landschap. In minder dan geen tijd heeft de machine het veld kaalgevreten. De herfstwind giert over de stoppelige, zwarte vlakte. De oase van groen is verdwenen, lijkt er zelfs nooit te zijn geweest. Onthutst staren we naar de grote leegte die ineens ons huis omringt. Opeens kunnen we naar onze buren zwaaien, een halve kilometer verderop. Rustig wonen op het platteland? Zo langzamerhand geloof ik er niet meer in. Vroeger dacht ik dat ik het zwaar had als de eerste tram om 06.00 tingelend door de Linnaeusstraat ging, maar je weet pas hoe verwend je bent als je geconfronteerd wordt met de harde realiteit van het boerenleven. Want als er geen stinkende giertank onder je raam varkensmest in het rond staat te sproeien, wordt je eigen grond wel onder je voeten vandaan gemaaid, terwijl je nog op één oor ligt.

Ik staar naar de plotselinge leegte om me heen en vraag me af welke volgende agrarische verrassing ons ten deel zal vallen. Ik geloof dat ik toch liever neerstrijkende UFO’s in mijn achtertuin heb, dan weer voor dag en dauw een nieuwe episode van onverwacht boers geweld. Het veld is geruimd, dus de landingsbaan is al vrij gemaakt. Ik verwacht het moederschip elk moment. Inmiddels kijken we toch nergens meer van op.

Share

Eeuwig jong

ChanelOm de zoveel tijd ga ik een dag naar Amsterdam, om me weer jong, hip en stads te wanen. Ik verruil mijn modderige laarzen voor een paar hakken, probeer de geur van koeienmest weg te sproeien met een wolk Chanel en ga voor dag en dauw drie uur in de trein zitten om in de bewoonde wereld te komen. Je bent weliswaar zo jong als je je voelt, maar als moeder van twee hyperactieve peuters die iedere avond de Achterhoekse klei uit haar kraaienpootjes moet krabben, moet ik mijn gevoel soms een ernstig handje helpen. Afgelopen weekend stapte ik dus verheugd uit de trein in de hoofdstad, snoof genietend de geur van uitlaatgassen, cannabis en verschraalde urine op en voelde mij direct weer 25. Helaas botste er toen een hippe Amsterdamse jongen tegen mij op die daadwerkelijk die leeftijd had, greep me verontschuldigend vast en zei: “Oh mevrouw, sorry. Gaat het wel met u?”. Ik had moeten beseffen dat dat het sein was om rechtsomkeert te maken naar de Achterhoek.

Maar, niet veel later zat ik met mijn Amsterdamse vriendin cappuccino van biologisch geteelde en handmatig gemalen koffiebonen met schuim van sojamelk te drinken, op een plek waarvan ik nog steeds niet weet of het nou een winkel, kunstatelier of een café was. In ieder geval kon je er zowel koffie drinken, als oriëntaalse geurkaarsen kopen, én tegelijkertijd een expositie bezoeken van een aanstormend kunstenares. Normaliter zou je zeggen dat je minstens een hele dag nodig hebt om zoveel dingen te doen, maar de hedendaagse Amsterdammer heeft het multitasken blijkbaar tot een kunst verheven. Terwijl ik om me heen keek, realiseerde ik me bovendien dat iedereen in het etablissement 25 jaar was. Inclusief mijn vriendin, die eigenlijk 35 is. Het is spijtig dat ik er pas achter kom nu ik er weg ben, maar de bron van de eeuwige jeugd ligt blijkbaar in Amsterdam. Ik zit erover te denken manlief te vragen of ik het spaarpotje voor de verbouwing mag gebruiken voor mijn eerste Botox-behandeling. Anders kan ik de volgende keer beter in een bruine kroeg in de Jordaan gaan zitten, waar ze de laatste lichting Amsterdamse 50-plussers naartoe hebben verbannen. Dan haal ik de gemiddelde leeftijd tenminste niet zo omhoog.

Amsterdam_lunchWant ik vrees dat ik nu lang genoeg in de ontkenningsfase heb gezeten. Het wordt tijd om de waarheid onder ogen te zien. Het platteland heeft niet alleen mijn Louboutins, maar ook mijn jeugd om zeep geholpen. Ik word oud. Terwijl mijn vriendin me in obscure kledingwinkels in allerhande modieuze jurkjes hijst, vraag ik me af hoe ik daarin in vredesnaam door de polder moet fietsen, zonder minstens drie boeren te flashen. We staan een uur in de stromende regen in de rij voor de lunchtent du jour en eenmaal eindelijk aan een tafeltje moet het, overigens piepjonge, personeel de menukaart voor me vertalen. Want wat is in hemelsnaam ‘organic lemongrass ginger kawa’? In mijn tijd was een kopje verse muntthee het summun van trendy, maar ik vrees dat een dergelijke bestelling me nu alleen in een grand-café in Doetinchem nog enige allure zal opleveren. Amsterdam doet het niet meer voor een paar takjes groen in een glas water. Blijkbaar moet er in je drankje tegenwoordig minstens een stuk organische gember rond drijven, wil je er nog mee gezien kunnen worden.

En wat is er gebeurd met de mannen in Amsterdam? In de tijd dat ik me nog af en toe tegoed deed aan het loslopend stads mannelijk wild, waren het frisse, gladgeschoren jongens met streepjesblouses en nonchalante schoudertassen. Maar nu lijken de heren hun pantalons voor skinny jeans verruild te hebben, de netjes kort geknipte coupes voor wuivende manen met tot in de puntjes gestylde kuif en weelt het gezichtshaar tierig. Ik heb de comeback van de snor blijkbaar helemaal gemist en dat is jammer, want anders was ik uit protest de barricade op gegaan. Een klein beetje dons op de bovenlip is wat mij betreft nog acceptabel, maar je kunt het ook overdrijven. Er is tenslotte een reden dat Ted de Braak al jaren niet meer op televisie is.

Ik snap het blijkbaar allemaal niet meer. Niet eens zo lang geleden flaneerde ik nog ieder weekend als hooggehakte fashionista met de eerder genoemde vriendin langs de grachten. Maar nu ben ik kennelijk veranderd in zo’n zure plattelandsmuts, die het stadse tempo niet kan bijbenen. Die niet weet dat ‘granola’ tegenwoordig het nieuwe woord voor muesli is en die tijdens het shoppen aan de eigenaresse van een ultratrendy vintage boetiek vraagt of ze misschien ook nog ‘normale kleren’ heeft. “Ja, zij komt van een boerderij, hoor” vergoelijkte mijn vriendin mijn kleinburgelijke gedrag met het schaamrood op haar kaken, “In de Achterhoek”, fluisterde ze er nog snel achter haar hand achteraan. Ter compensatie voor het met mijn provinciale mentaliteit door het slijk halen van haar goede Amsterdamse naam, heb ik maar gauw een veel te duur en vooral veel te kort rokje gekocht. Ik vermoed dat ik direct wordt opgepakt voor openbare prostitutie als ik er in ons dorp de straat mee opga, maar wellicht dat ik het op Marktplaats kan verpatsen en van het geld vijf afritsbroeken kan kopen.

Na een middag designerkoffie, een broodnodig rondje retailtherapy in de Pijp en een avond Barolo drinken op de grachten, voelde ik me herboren als stadsmeisje. En dus toog ik de volgende dag in mijn nieuwe outfit terug naar het platteland. Op het station liet ik mijn portemonnee vallen, die hoffelijk werd opgeraapt door een knappe Amsterdammer van 25 jaar. “Alstublieft mevrouw” zei hij, terwijl hij zijn weelderige kuif uit zijn gezicht streek, “pas op uw spullen, hoor”. Godzijdank had manlief bij thuiskomst de verse munt al uit de moestuin getrokken. Het zal vast niet lang meer duren voor de organische gember tot de Achterhoek is doorgedrongen. Maar tot de vooruitgang me ook hier heeft ingehaald, mag ik dan op het platteland nog even doen alsof ik 25 ben?

Share

Maskers

Oct13_2014_1Laatst ben ik van mijn fiets gestapt en een weiland in gelopen om heel hard te gaan staan schreeuwen. Normaliter ben ik niet zo van het en plein public spektakel maken, maar gelukkig wonen er in de Achterhoek vrijwel geen mensen en hadden dus alleen de koeien last van mijn gegil. Terrorist nr. 1 heeft het moeilijk op het moment. De chaos in zijn hoofd heeft even de overhand en dus zijn we hem kwijt. Hij is er wel, maar toch ook niet. Het is als praten tegen iemand die de taal niet spreekt. Die klok hoort hij wel luiden, maar de klepel kan hij nergens vinden. Ik sta erbij en kijk ernaar, meer kan ik niet doen. Hij schreeuwt om hulp, maar ik versta hem niet. Ik zou grof geld betalen voor een woordenboek Autisme.

Autisme haalt het slechtste in mij naar boven. Ik word ongeduldig, kwaad na de zoveelste ongefundeerde driftbui. Na het zoveelste stuk Duplo dat door de kamer vliegt. Na 300 keer zeggen dat mijn zoon zijn schoenen aan moet doen. Ik ben niet de moeder die ik wil zijn. De glimlachende, opgeruimde, koekjes bakkende moeder. De moeder die nooit haar stem verheft, nooit om 10 uur ‘s ochtends al wilde dat het kinderbedtijd was en zich nooit afvraagt wat er ook alweer leuk was aan het hebben van kinderen. Ik zie mezelf in de spiegel en zie dat ik in vier jaar tijd tien jaar ouder ben geworden. Ik zie zorgen, verdriet en hier en daar een grijze haar. Autisme is niet mooi om naar te kijken.

June4_2014_8Autisme haalt het beste in mij naar boven. Ik kijk naar mijn zoon en zie de mooiste prestatie die ik ooit geleverd heb. Ik ben de moeder die ik nooit had gedacht te kunnen zijn. Ik ben geduldiger dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. Ik vraag hem 300 keer of hij zijn schoenen aan wil trekken en strik uiteindelijk dan maar zelf zijn veters. Ik ruim de Duplo op die door de kamer vliegt. Ik neem hem in mijn armen na een driftbui en vertel hem dat alles goed komt. Kus zijn tranen weg en zeg dat hij veilig is. Ik zie mezelf in de spiegel en zie dat ik in vier jaar tijd tien jaar jonger ben geworden. Ik zie zelfvertrouwen, vrolijkheid en onbevangenheid. Opeens weer een meisje. Autisme is mooi om naar te kijken.

Autisme baart me zorgen. Zorgen over de toekomst. Kan een boerderij in de Achterhoek onze zoon beschermen tegen de boze buitenwereld? Is hij buiten de grenzen van ons erf straks weerbaar genoeg? Als ik morgen onder een tractor loop, wie neemt hem dan aan de hand? Ik ben banger dan ik ooit ben geweest. Bang voor de wereld, de mensen en de oordelen. Het liefst houd ik hem bij me, voor altijd, dat kleine jongetje. Zou ik willen dat hij gewoon eeuwig vier jaar blijft, jong, onschuldig, afhankelijk. Onder moeders vleugels. Omdat ik hem de realiteit niet aan wil doen. Omdat ik zijn wereld wil houden zoals die nu is. Veilig. Met kippen, een eigen moestuin, beestjes om te verzamelen en bomen om tegen te praten. Ik houd zijn hand vast en laat hem nooit meer los.

Autisme geeft me vertrouwen. Vertrouwen in de toekomst. Omdat er achter de chaos zoveel schoonheid zit. Omdat ik nu ook de wereld zie zoals hij hem ziet. Groots, wonderlijk, opwindend. Als je zo in de war raakt van het leven, maar toch een rotsvast vertrouwen kunt hebben in de goedheid ervan, dan moet de wereld wel een mooie plek zijn. Een plek waarin een plaats is voor degenen die het niet helemaal doen zoals het hoort. Ik durf zijn hand los te laten en kijk toe hoe hij voorzichtig steeds verder weg loopt. Ik luister naar zijn verhalen, beantwoord al zijn duizend vragen en weet dat het wel goed komt. Omdat hij net zo nieuwsgierig is als zijn moeder, net zo slim als zijn vader. Net zo vreemd als zijn beide ouders ook misschien. Maar met ons is het toch ook goed gekomen.

Ik faal als moeder, omdat ik mijn kind niet versta. Ik slaag als moeder, omdat ik zijn taal iedere dag beter leer spreken. Terwijl ik in een Achterhoeks weiland mijn onmacht eruit schreeuw tegen de koeien, mis ik Amsterdam. Mis ik de eenvoud, de onbezorgdheid. Mis ik mijn leven als stadsmeisje. Ik stap terug op mijn fiets en voel de herfstwind door mijn haren gaan terwijl ik door de velden rijd. De serene rust van het platteland. Het platteland waar we zijn gaan wonen omdat zijn autisme en ons Amsterdam niet samen gaan. Ik ben dat stadsmeisje, maar toch ook niet meer. De gezichten van autisme zijn veelomvattend en ik wist niet dat ik zelf ook zoveel maskers pas. Ik ben gegroeid, ik ben gekrompen. Ik ben een slechter mens, ik ben een beter mens. Ik ben een lelijker mens, ik ben een mooier mens. So thank you and fuck you, autism. Soms weet ik niet wat meer op zijn plaats is.

Share

1 2