Als je in de loopgraven van het moederschap ligt, besmeurd met zure melk, kots en poep, dan kun je niet wachten tot je eindelijk het trompetgeschal van de cavalerie (in dit geval: de bel voor school) hoort en de strijd is gestreden. Maar als het dan eenmaal zo ver is, de vijand (aka je kroost) heeft gecapituleerd en de lieve vrede is weergekeerd, dan is het in die lege loopgraven opeens toch wel heel erg stil…
Als je er middenin zit, in de hele kleine kinderen, dan is het weinig meer dan een ‘living hell’. Een aaneenschakeling van prakluiers verschonen, in het holst van de nacht rondlopen met een slaapweigerend kind, wassen draaien en peuterbillen afvegen. Als je er middenin zit, denk dat je er nooit meer uitkomt. Je vraagt je af waarom bijna iedereen aan kinderen begint, waarom er niemand van de oudere generatie je vertelt dat het de hel op aarde is en dat je er maar beter niet aan kunt beginnen. Want iedere, echt iedere ouder moet het wel een keer gehad hebben, die neiging om op een dag je kind met een knapzak met boterhammen met pindakaas en mandarijntjes bij het pompstation te laten staan nadat je de stationwagen hebt vol gegooid. Gewoon weg kunnen rijden en overnieuw kunnen beginnen. Sans hellraiser.
De hysterische waan van alledag met kleine kinderen overschaduwt heel makkelijk de mooie kanten ervan. Omdat je meestal door de stapels ondergespuugde rompers het bos gewoon niet meer kunt zien. Hoe vaak ik niet gedacht heb: mijn god, waren ze maar alvast wat groter, gingen ze maar alvast naar school. Hoe vaak ik niet ‘s ochtends voor 09.00 uur al hé-lé-maal klaar was met de dag omdat allebei mijn Terroristen vanaf het moment dat de Nijntje wekkers afliepen al in de contramine gingen. Gewoon omdat het kon. Echt, je kunt nog beter luchtverkeersleider zijn op het vliegveld van Beijing dan moeder van twee kleine kinderen. Dan heb je minder stress.
Maar dan, dan zijn ze opeens geen baby’s meer. En ook geen peuters (nou ja, mijn tweede Terrorist officieel nog wel, maar qua gedrag is ze haar kalenderleeftijd ruim voorbij). En dan gaan ze inderdaad naar school. Dan kleden ze zichzelf aan en lig je ‘s nachts helemaal in je eentje wakker. Omdat zij opeens zijn gaan doorslapen. Dan vraag je in het weekend aan ze of je de Gruffalo zult voorlezen en of ze gezellig bij je schoot willen komen zitten. En plotseling kijken ze je dan aan alsof je gek bent. Omdat ze met hun Lego willen spelen. Zelf dus, zonder jou. Of omdat ze op hun kamer Suske & Wiske willen lezen. Op hun eigen zitzak en in alle rust. En dat je dan als moeder, eenzaam en verlaten, op de bank zit zonder kind op schoot. Tussen het verzameld werk van Annie M.G. Schmidt, waar opeens niemand meer naar wil luisteren. Terwijl jij vertwijfeld om je heen kijkt en je afvraagt hoe het kan dat je kinderen gisteren nog baby’s waren en vandaag opeens niet meer.
Ik had nooit gedacht dat ik het nog eens uit mijn eigen mond zou horen komen, maar ja, ik ga het nu dan toch maar zeggen: ik mis het. Ik mis het hebben van een baby. Van zo’n heel piepklein, warm lijfje op mijn borst. Van het wiegen van zo’n hulpeloos hoopje mens, midden in de nacht, als de wereld stil is. Ik mis het hebben van een dreumes. Van zo’n waggelende rolmops op veel te korte pootjes, die tot in den treure achter je aan loopt en iedere ochtend om 05.00 uur vindt dat de dag nu weleens beginnen mag. Ik mis het hebben van een peuter, zo’n eigenwijs stuk vreten die de raarste dingen zegt en in de supermarkt gaat liggen schuimbekken omdat ‘ie niet stante pede aan die familiezak Doritos mag beginnen (laatst zag ik weer zo’n verhitte moeder met een rood aangelopen peuter die de hele Lidl bij elkaar krijste en het enige wat ik dacht is: “Aaahhhww…”). Ja, de dingen die me nog niet eens zo lang geleden compleet tot wanhoop dreven, lijken nu opeens helemaal niet meer zo’n drama. Want dat is hoe het werkt: you don’t know what you’ve got, until it’s gone.
Ach, mijn Terroristen zijn zo mooi nu. En ze worden iedere dag alleen maar mooier, leuker, beter. Dus gelukkig is er ook weer zoveel nieuws om van te genieten. Dat ik echt gesprekken met ze kan voeren bijvoorbeeld en dat ze dan ook dingen terug zeggen die voor de verandering eens niet als de spreekwoordelijke lul op een drumstel slaan. Dat ik met mijn dochtertje kan gaan winkelen, zonder dat ik met klotsende oksels van de haast en stress de H&M leeg moet graaien zonder iets te passen. Of dat mijn zoon bezig is te leren schaken en dat hij als ik hem op school kom ophalen helemaal niet mee naar huis wil, omdat hij met zijn vriendjes iets ‘vet cools’ aan het doen is. Dat is prachtig om te zien. Ze gaan steeds meer op eigen benen staan, verwijderen zich iedere dag weer een klein stukje verder van mij, hun moeder. Ik ben steeds minder het middelpunt van hun universum. Dat is logisch en ook gewoon heel goed. Maar terwijl ik dat tot voor kort echt kon vervloeken is dat misschien wel hetgeen dat ik het meeste mis: mijn kinderen hebben mij steeds minder nodig.
Mijn Terroristen zijn pas 5 en 3 jaar oud, dus in principe zou je zeggen dat het voor mij als moeder nog wat vroeg is om last te krijgen van Empty Nest Syndrome. Maar ik denk toch dat er, aan de hand van mijn symptomatiek, weinig anders te concluderen valt. Want nu ben ik het, die zalvige moeder, die met vertederde blik staat te kijken naar die vrouw in de supermarkt, met twee van die hele kleintjes in haar winkelwagentje en een blik van pure paniek in haar ogen, omdat ze niet weet hoe snel ze weer thuis moet komen, voordat er iemand begint door te lekken of zich krijsend tussen de Nijntje-koekjes op de grond werpt. Die denkt: “Och, waren ze nog maar zo klein. Zo lekker hulpeloos en knuffelig.” En die naar die jonge moeder toe zou willen lopen en haar op het hart te willen drukken er nog even lekker van te genieten. Omdat het echt, inderdaad, zo ontzettend snel voorbij gaat.