juli 2015

Pleidooi

Soms voel ik mij geen moeder, maar meer een advocaat. Ik heb dan weliswaar geen rechten gestudeerd, maar inmiddels zou ik voor de beklaagdenbank zeker niet misstaan. De afgelopen jaren heb ik namelijk zo vaak mijn gelijk moeten bepleiten, dat ik zelfs de meest kritische rechter nog zou kunnen overtuigen. Als je een kind hebt zoals mijn zoon, ben je niet alleen zijn moeder, maar ook vooral zijn stem. Hij kan zichzelf namelijk niet verdedigen en helaas is dat heel vaak wel zo nodig. Door zijn stoornis komt hij vaak terecht in het verdomhoekje en daar wil je je kind natuurlijk helemaal niet zien. Vier jaar geleden was ik nog verlegen, trok ik mijn mond niet zo snel open. Maar inmiddels kun je met mij beter maar geen ruzie meer zoeken. Zeker niet als het over mijn zoon gaat.

En ruzie heb ik veel gemaakt. Met peuterjuffen, behandelaars, andersoortige autoriteiten en met mensen die vonden dat zij over mijn zoon ook wel wat te melden hadden. Omdat ze hem niet autistisch vonden, maar gewoonweg lastig. Omdat ze hem niet autistisch vonden, maar eigenlijk vooral heel erg dom. Omdat ze hem wél autistisch vonden en dus van mening waren dat we hem net zo goed meteen af konden schrijven en zijn vader en ik het daar natuurlijk niet mee eens waren. Als ouder van een kind dat niet helemaal binnen de lijntjes kleurt, moet je noodgedwongen heel wat noten op je zang hebben.

Soms word ik zo moe van al dat schreeuwen, dan kan ik mijn eigen stemgeluid echt niet meer horen. Mijn gefoeter tegen de zoveelste gemeenteambtenaar, die zegt dat ik me niet zo druk moet maken over alle veranderingen in de zorg, terwijl zij het woord ‘autisme’ in de Dikke Van Dale nog even snel heeft moeten opzoeken. Het standaard riedeltje dat ik afdraai, als iemand weer eens schamper opmerkt dat ieder kind tegenwoordig wel ‘iets’ heeft en dat het met onze zoon dus echt wel mee zal vallen. Mijn betoog tegen de kinderpsychiater, dat onze zoon echt niet zwakbegaafd is en dat hij dus opnieuw getest moet worden. Soms vraag ik me af of er ooit nog dagen komen dat ik gewoon mijn mond eens dicht kan houden. Eens een keer niet hoef te vechten om gehoord te worden, ook al gil ik nog zo hard.

En dan is er nog mijn dochter, voor wie we laatst weer om de tafel zaten met de zoveelste specialist. Voor wie we op de automatische piloot weer drie jaar aan anamnese afdraaiden, opnieuw vertelden wat nu het hele kinderziekenhuis zo onderhand toch wel zou moeten weten. En die na ruim een uur praten alleen maar weer een extra medicijn voorschreef, terwijl we niet eens weten wat dat meisje heeft. Ik heb gewoonweg geen pleidooi meer, ik kan echt even geen nieuw betoog meer houden. Ik heb journalistiek gestudeerd, geen rechten, dus ik doe die geleende toga dan nu tegen wil en dank maar uit. Want na zoveel jaren procederen ben ik even moe gestreden en ben ik toe aan een sabbatical. Aan gewoon even alleen maar moeder zijn voor die twee kinderen, zonder dat ik tussen het boterhammen smeren ook nog de zoveelste barricade moet beklimmen en weer één of andere professional moet overtuigen.

Nog een maand en dan begint Terrorist nr. 1 op school. Komen we weer in een nieuwe stroomversnelling. Cluster 4, Speciaal Basis Onderwijs, indicatie voor dit hier, handtekening voor dat daar. En begint ook al bijna weer de herfst, die meestal ruim zes maanden van verslechtering bij onze dochter inluidt, omdat ze elk virus oppakt en ik de ziekenhuistas dus maar beter alvast klaar kan hebben staan. Ik neem daarom nu mijn vakantiedagen op en ben een maand geen advocaat, maar gewoon alleen maar mama. En oh ja, ook nog schrijver, want daar had ik eigenlijk nog een diploma voor. Ga met een appelsapje en mijn laptop (en ja, na vijven misschien ook met een wijntje) genieten van de zonnestralen die ons dit jaar nog gegund zijn. Even recupereren, voor ik weer de ring in moet.

Misschien doe ik wel nog even snel een cursusje Rechten bij de LOI terwijl ik in de tuin zit, dan ben ik straks in september officieel omgeschoold en win ik wellicht zowaar nog eens mijn eerste zaak. In de journalistiek is tenslotte toch geen droog brood te verdienen, dus wie weet: straks ga ik, al is het dan tegen wil en dank, echt nog eens carrière maken.

Share

Thank you for staring

Er schijnen vrouwen te bestaan die het gezellig vinden om boodschappen te gaan doen met hun kinderen, die op zaterdag fluitend met een uit de kluiten gewassen rieten mand richting de Jumbo togen en daar dan rustig drie uur de verschillende pakken biologische muesli met elkaar kunnen gaan staan vergelijken, terwijl de kinderen in kwestie gedwee tussen de ontbijtgranen door dribbelen en nergens aankomen. Maar dat betreft dan een zeer zeldzame soort moeders, met uitzonderlijk brave kinderen. Voor de meeste moeders is het vergaren van de benodigde levensmiddelen in gezelschap van hun kroost namelijk een bijzonder vermoeiende en bloeddruk verhogende aangelegenheid. Vooral als ze inmiddels zo oud zijn dat je ze niet meer vast kunt gespen in de dwangbuis die kinderwagen heet. En, belangrijker nog, als je een kind hebt, zoals het mijne, dat autistisch is.

Mensen hebben over het algemeen de neiging om overal een oordeel over te hebben. Blijkbaar vinden we het lekker om alles en iedereen om ons heen te verketteren. Harkt de buurman zijn tuintje niet goed genoeg aan? Dan zal het wel een lapzwanserige uitkeringstrekker zijn. Is het kind van je vriendin net een kilootje te dik? Zal wel komen omdat zijn ontaarde moeder hem iedere ochtend chocopasta op z’n brood geeft. Knijpt dat irritante jongetje in alle komkommers op de groentenafdeling van de Albert Heijn? Tja, dat komt gewoon omdat zijn moeder niet streng genoeg is. Kijk maar, na drie keer waarschuwen luistert hij nog steeds niet. Tjongejonge, wat een rotkind. En wat een slechte moeder. En bedankt maar weer. Want tja, dat rotjoch is mijn zoon. En die slechte moeder, dat ben ik.

Mijn lieve zoon, die is autistisch. En dat betekent nogal wat. Dat betekent iets dat heel veel mensen niet begrijpen. Omdat ze er niet mee te maken hebben. Mijn zoon, die luistert niet. Hoe erg ik ook mijn best doe. Omdat hij me niet hoort, omdat wat ik zeg gewoon niet binnen komt. Hij hoort me wel, maar ook weer niet. Want hij zit in zijn eigen wereld. Soms niet, maar meestal wel en dan kan ik lullen wat ik wil, maar mijn kind is niet bereikbaar. Ik zie het in zijn ogen en dan weet ik al hoe laat het is. Dat hij dus in die komkommers gaat staan knijpen. Dat hij dus een driftbui krijgt omdat hij niet een uur bij dat filmpje aan het begin van het gangpad mag blijven en met mij mee moet naar de kassa. Maar toch moet ik naar die supermarkt. Want weet je, autistische kinderen en hun ouders moeten toch ook eten. En naar buiten moeten ze af en toe ook. De wereld in. Waar de andere mensen zijn. Ook al vinden die dat stiekem best wel irritant. Die gewone mensen. Nette mensen. Mensen die normaal doen. Maar ja, wij zijn er ook gewoon. Mijn excuses, meer kan ik er niet van maken.

Ga ik boodschappen doen met mijn twee Terroristen, dan doe ik van tevoren eventjes een schietgebedje. Want ik weet niet hoe het lopen zal. Of ik het tot het zuivelschap haal zonder strijd of stemverheffing. Of we thuiskomen met alle boodschappen en zonder oorlogswonden. Afgelopen week lukte dat in elk geval weer niet. Overprikkeld door alle fluorescerend vrolijke oranje bonushamsters, duwde Terrorist nr. 1 zijn zusje tegen een bont gekleurde paal. Klap, koppie tegen het beton, tandje door de lip. En mama in de rij bij een overvolle kassa. Bloed, een klein brullend meisje en een wat groter hysterisch jongetje. En vooral: een legioen aan afkeurend starende ogen om ons heen. Ja dames en heren, wees niet beschaamd, geniet maar lekker van dit staaltje bedroevend ouderschap en denk er vooral het ongeremde uwe van. Thank you for staring, I always aim to please. En de lokale consumenten hadden weer een leuke zaterdag.

Je raakt eraan gewend, de starende blikken, afkeurend opgetrokken wenkbrauwen. Het onbegrip omdat iedereen zijn oordeel klaar heeft, maar niet de moeite neemt om door te vragen. Leuk is het niet, maar uiteindelijk wordt je huid wel dik, want van alle fronsen en de opmerkingen groeit er op je vel als vanzelf een steeds steviger laagje eelt. En voor mijzelf is het nog niet eens het ergste, want ach, ik ben een volwassen vrouw. Ik ben in staat tot relativeren, tot het treurige besef dat blijkbaar heel veel mensen weigeren verder te kijken dan hun ontzettend sensatiezuchtige neus lang is. Ik kan dat, maar mijn kind, mijn zoon, mijn autist, die kan dat niet. Die staat schuldbewust en met traantjes in zijn ogen bij diezelfde kassa, terwijl zijn moeder zijn zusjes bloedend lipje droogdept met haar eigen mouw en de hele supermarkt stilzwijgend, maar oh zo duidelijk, haar afkeuring over dat kleine jongetje van 4 jaar laat neerdalen en hij zich eens te meer beseft dat iedereen hem raar vindt. En vervelend. En natuurlijk moet ik even zuchten, want zijn zusje heeft een bloedlip. En ik een tas vol boodschappen die nog betaald en ingepakt zouden moeten worden. Maar hij kan er niets aan doen, ook al had hij het allerliefst gewild van wel. Dus ik knuffel hem, in plaats van boos te worden. Maar ja, dat is natuurlijk helemaal een zonde.

“Hallo, wil jij soms dierenplaatjes?”. Terwijl ik het bloeden probeer te stelpen en mijn zoon schoorvoetend naast me staat, buigt er zich iemand over ons heen. “Van Freek, ik denk dat jij hem vast erg leuk vindt” zegt de stem en twee paar vriendelijke ogen kijken ons aan. Terrorist. nr 1. pakt de plaatjes verbaasd aan, stamelt “Dankjewel” en wordt een beetje rood. Ik kijk de oude vrouw verwonderd en enigszins verhit aan en zie zachtheid in haar ogen. “Autistisch?” vraagt ze en ik knik verbouwereerd. Ze glimlacht, legt haar hand even op mijn schouder en zegt: “Ja. Je doet het goed, hoor. En wat een leuke jongen is het” en loopt dan rustig weg.

Gelukkig zijn er ook nog dat soort mensen, die meer zien dan een irritant, vervelend jongetje en een moeder die de definitie van opvoeden in het woordenboek nog niet gevonden heeft. Die een onbevooroordeelde arm om je heen slaan en dierenplaatjes op je wonden leggen, in plaats van er hun net gekochte bus Jozo keukenzout in leeg te strooien. Door dat soort mensen durf ik toch nog naar de supermarkt, of überhaupt naar buiten met mijn kind, dat zich niet gedraagt zoals het de goegemeente goed dunkt. Dus bent u voortaan in de supermarkt en loopt u langs een fijngeknepen komkommer? Haal dan eens diep adem, oordeel niet en vraag bij de kassa om een extra dierenplaatje. Want u kunt gewoon een andere komkommer kopen en als u straks naar huis gaat met uw tas vol boodschappen, is er niemand meer autistisch. Op die manier heeft u een leuke zaterdag en wij weer eten voor de hele week. Dat noem ik nou nog eens een Bonus aanbieding.

Share

Participeren, kreng!

Onlangs schreef ik stuk voor Me to We, over dat je er als moeder goed aan doet je te realiseren dat je de eerste anderhalf jaar na de geboorte van je kind weinig hebt aan je wederhelft. Omdat hij gewoon lekker ligt te snurken, terwijl jij er voor de derde keer die nacht uitgaat met een krijsende baby. Omdat hij nooit weet hoeveel schepjes Nutrilon er op hoeveel milliliter water gaan. En gewoon, omdat hij zo’n jankende, schijtende en boerende baby nou eenmaal niet zo boeiend vindt. Een gecharcheerd betoog natuurlijk, het sarcasme droop er werkelijk vanaf. Maar, toch ook wel met een kern van waarheid, wat het leger azijnpissende kerels die zich opeens en masse meldden op het vrouwenplatform er ook over te zeggen had. Blijkbaar heeft de Nederlandse moedermaffia ook een mannelijke dependance.

Maar, alle gekheid en sarcasme op een stokje, laten we wat verder kijken dan de babytijd, en deze situatie, die maar al te vaak bij jonge ouders voorkomt, eens doortrekken naar een breder spectrum. Die van onze participatiemaatschappij van tegenwoordig. Ik was al niet onverdeeld enthousiast over het concept op zich, maar zo langzamerhand blijkt ook nog eens dat vooral de vrouwen in de samenleving erdoor in een benarde positie terecht zijn gekomen. Vrouwen moeten meer gaan werken, het is een veel gehoorde kreet. En inderdaad, op het gebied van emancipatie bungelen we als Nederland nog steeds tragisch onderaan de foodchain, als het gaat om vrouwen op de arbeidsmarkt. En dat is, anno 2015, toch best wel enigszins beschamend.

Echter, we moeten heden ten dage ook vooral meer zorgen. Zorgen voor elkaar. Want de overheid wil niet meer meedoen en vooral ook niet betalen, dus mogen we het zelf opknappen. Daar kun je sowieso een heleboel van vinden, want wat is er toch gebeurd met het Neerlands socialismus? Maar een andere vraag die rijst is ook: wie haalt nu die gloeiende participatiekastanjes uit het vuur? De vrouw, zo blijkt nu heel erg duidelijk. En dat gaat niet zonder slag of stoot. Want hoe moet je werknemer, moeder en verpleegster tegelijk zijn? Dat zijn wel een beetje veel petten om tegelijk op te kunnen zetten. Toegegeven, we kunnen heel goed multitasken, maar overdrijven blijft altijd ook nog een vak. Echt een keuze is er helaas alleen niet, want al die ballen moeten in de lucht blijven.

Is het gek dat zoveel Nederlandse vrouwen nog steeds voornamelijk parttime werken, of zelfs hun carrière aan de wilgen hangen, als er eenmaal kinderen komen? Vroeger zou ik ja hebben gezegd, maar inmiddels weet ik helaas ietsje beter. Ik heb het wat dat betreft makkelijk gehad, de afgelopen jaren, want ik was afwezig op de arbeidsmarkt. Weliswaar was er thuis, met twee behoorlijk zorgintensieve kinderen en een auto immuunziekte, genoeg te managen, maar de pet van Mama Mantelzorger is er tenslotte toch maar eentje om te moeten dragen. Inmiddels loop ik echter ook alweer een tijdje mee in de ratrace buitenshuis en moet ik eerlijk zeggen dat ik met dat participeren wel een beetje klaar ben.

Kinderen wegbrengen en weer ophalen, kreupele ouders verzorgen en daarnaast de carrièretijger uithangen, de druk op vrouwen wordt steeds groter. Zij participeert zich drie slagen in de rondte en hij, hij doet niet echt lekker mee. Niet omdat de man zich er vanaf wil maken, maar omdat onze maatschappij, nog steeds, zo in elkaar zit. Twee dagen vrij heeft een vader na de geboorte van zijn kind en daar gaat het duidelijk al mis. Want daarna moet hij weer in dat maatpak, terwijl hij zijn vrouw achterlaat bij de flessenwarmer. Welke boodschap zenden we als samenleving daarmee uit? De zorgende man, dat is een mietje. Participeren prima, maar dan gewoon lekker ouderwets, op economisch vlak en toch zeker niet als halfzacht zorg-ei. Laat papa nou gewoon dat vlees maar snijden, en naast die biefstuk mag de rest gewoon wel pontificaal op mama’s bord.

Toegegeven, wij vrouwen doen het ook een beetje zelf, want we trekken meestal alles naar ons toe. Laat die vent maar lekker slapen, wij zijn toch bij het eerste zuchtje wakker en doen die baby dus wel weer. Nee, ik blijf wel thuis met zieke Larsje, want zorgverlof bestaat niet in het woordenboek van mijn mans baas. En oh ja, laat mij die was maar even wegvouwen, want ik kan het toch veel beter/netter/sneller. Delegeren is vaak niet des vrouws sterkste kant, maar klagen en uiteindelijk burn out raken van de stress dan juist weer wel. Dus natuurlijk, hand in eigen boezem is hier tot op zekere hoogte ook zeker wel op zijn plaats, we zijn tenslotte als moderne vrouwen niet alleen maar slachtoffer. Maar draagt die participatiemaatschappij bij aan het emanciperen van de vrouw en het scheppen van de zo hard nodige grotere gelijkheid? Nee, als je het mij vraagt bepaald niet.

Participeren, kreng! Dat roept de maatschappij haar vrouwen toe en dus rennen we collectief onszelf voorbij. En de zorgvraag wordt de komende tijd alleen maar groter, dus hoe lang duurt het nog voor we echt over onze eigen voeten struikelen en er opeens weinig meer te participeren valt? Hoe gaan de hoge heren (en ja, ook hier en daar een verdwaalde dame) het straks oplossen, als de vrouwen allemaal overspannen zijn en de economie nog steeds draait op louter mannen? Want wie staat er dan dagelijks aan het hek van kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang? Wie gaat er eerder naar huis om weer een doosje Sinaspril te halen? Wie gaat er halve dagen werken, omdat er weer een oude moeder geen thuiszorg meer kan krijgen en zich dus vast moet grijpen aan de steunpilaren van familie? Want als er niemand meer beschikbaar is om te jongleren, dan liggen al die ballen echt wel heel snel op de grond.

Participeren kan alleen in een maatschappij die daarop is ingericht en zover zijn we hier in Nederland dus echt helaas nog niet. Misschien als ze daar in Den Haag eens gaan begrijpen dat je een marathon niet kunt winnen zonder eerst getraind te hebben, dat we dan die finishlijn nog weleens zullen halen. Die participatiemaatschappij moet nog maar even in de politieke ijskast. Eerst maar eens werken aan de émancipatiemaatschappij.

Share

Achilleshiel

Ik heb twee grote onzekerheden. Mijn uiterlijk en mijn capaciteiten als moeder. Ik denk dat veel vrouwen zich hierin zullen herkennen. Welke vrouw boven de dertig staat er tenslotte niet iedere morgen een half uur de beginnende kraaienpootjes uit haar ooghoeken te strijken en te knijpen in dat dijbeen, dat net iets te goed meetrilt als er op straat een vrachtwagen voorbij rijdt? Ik wel in ieder geval. Maar goed, inmiddels heb ik wel enigszins geaccepteerd dat ik er niet uitzie als Doutzen Kroes, ook niet met vier keer per week sporten en de nieuwste push-up uit de Victoria’s Secret collectie. Jammer, maar helaas. Gelukkig kun je veel camoufleren met corrigerend ondergoed van de Hema. Maar die twijfel over mijn moederschap, daarvoor is geen snelle pleister op de wond. Dus toen iemand mij laatst voor de voeten wierp dat ik ‘een te verwaarlozen factor in het leven van mijn kinderen ben’, was het bloeden helemaal niet meer te stelpen.

Het ergste was nog dat deze opmerking gemaakt werd door een andere moeder. Die dus zou moeten weten dat je dat soort dingen niet tegen je zielsverwanten zegt. Omdat een moeder pakken op haar zwakste plek, namelijk haar kinderen, gewoonweg laag te noemen is. Ik zou te weinig thuis zijn, beweerde de kwade tong en daardoor zouden mijn kinderen van mij vervreemden. Of ik moest lachen of huilen na deze opmerking, ik weet het eigenlijk nog steeds niet. Zo schokkend vind ik het dat dergelijke dingen over iemands lippen komen. Ik word met grote regelmaat beticht van ongenuanceerdheid, van het ventileren van schokkende dingen. Maar wat mij betreft halen mijn provocaties het bij lange na niet bij een dergelijke vorm van onfatsoen.

Vier jaar ben ik thuis geweest bij mijn twee Terroristen. Heb ik ze gevoed, gewiegd, verschoond. Heb ik gevochten met artsen in kinderziekenhuizen, gesprekken gevoerd met kinderpsychiaters. Formulieren ingevuld en verklaringen opgesteld. Handjes vastgehouden en snotneusjes afgeveegd. Liedjes gezongen voor het slapen gaan. Geknuffeld en gekust. Gezegd hoeveel ik van ze houd. En dat doe ik nu nog steeds. Alleen ben ik nu ook af en toe niet thuis. Want dan ben ik op kantoor. Omdat ik moeder ben, maar na vier jaar af en toe wel weer wat anders wil zijn. Werknemer bijvoorbeeld. Collega. Mens. Maar blijkbaar zullen mijn kinderen zich over niet al te lange tijd afvragen wie toch die mevrouw is die op zondag het vlees komt snijden. Auw. Dat doet pijn.

En dan realiseer ik mij opeens hoe belachelijk het is. Dat ik een slechte moeder zou zijn. Want, hoe is dat in godsnaam mogelijk? Als je kindjes hebt die eruit zien zoals die van mij? Blond, blozend, blij? Autistisch en met pijn, maar toch altijd vrolijk in het leven. Die tegen elkaar zeggen dat ze elkaars beste vriendje zijn en hand in hand over het schoolplein lopen? Die weliswaar vaak ruzie hebben, maar ook niet zonder elkaar kunnen? En bovenal: die tegen mij zeggen dat ze me zo lief vinden? En dat ik de beste mama ben. Ook als ik twee dagen achter elkaar laat thuis ben en ze dus niet in heb kunnen stoppen. Misschien dat dat betekent dat ik toch wel iets goed heb gedaan. Blijkbaar zit ik net zo diep verankerd in hun hart, als zij in dat van mij. Omdat ik hun moeder ben en zij mijn kinderen. En omdat ze weten dat ik van ze houd, er voor ze ben. Ook als we soms niet bij elkaar zijn. Want we horen bij elkaar. En dat weten ze gewoon.

Een moeder kwetsen, dat is makkelijk. Want je hoeft maar naar haar kinderen te wijzen en het schuldgevoel stroomt al uit haar poriën. En dus is het gemeen en heel erg laf. Want waarom zout wrijven in een wond die toch al open ligt? Een wond die misschien alleen maar dicht gaat, als we elkaar als moeders steunen, de hand reiken en de ruimte te geven. Want dat schuldgevoel, dat krijg je er met elke baby echt al gratis bij. Dus dat hoeven we elkaar niet aan te praten. Moeder zijn is leven met vertwijfeling en met onzekerheid. En oh ja, ook met nog meer extra putten in die eerder genoemde dijen. Dus om complexen zitten we heus niet echt verlegen.

Er zijn maar weinig ‘slechte moeders’. Ik ken ze in ieder geval niet. Er zijn wel veel verschillende moeders. Werkende moeders, thuisblijfmoeders, knutselmoeders, bezorgde moeders, stoïcijnse moeders en ga zo nog maar even door. Verschillend, maar met één ding gemeen: de liefde en inspanning voor hun kinderen. Want die hebben ze allemaal. In hun hoofd en in hun hart. Zo werkt dat namelijk als je moeder bent, op welke manier je die rol ook vormgeeft. Tegen mijn collega-moeders zeg ik daarom: je doet het goed, ik juich je toe, in plaats van je te krenken. Mijn kinderen zijn mijn zwakte, mijn pijnpunt, mijn Achilleshiel. Omdat ik emotioneel een beetje doodga, bij het idee dat ik het voor hen niet goed genoeg zou doen. Bij nader inzien denk ik: dat maakt mij een goede moeder. En dus alles behalve te verwaarlozen.

Share