Het allermooiste aan ouder wordende kinderen is dat ze op een gegeven moment naar school gaan en dus meestentijds niet meer thuis zijn. Dat klinkt bijzonder onaardig, maar de lezers van dit blog weten ondertussen toch al dat ik een redelijk ontaarde moeder ben, dus ik kan inmiddels net zo goed mijn laatste restje waardigheid ook wel aan de wilgen hangen. Mijn oudste Terrorist is inmiddels ruim vier jaar en gaat vier dagen in de week naar school. Ik vind het de hemel op aarde. Laat ik voorop stellen: ik hou zielsveel van mijn kleine jongetje (ja, ik moet toch een kleine disclaimer inbouwen, voor ik straks het AMK op de drempel van de boerderij heb staan), maar de rust is werkelijk zaligmakend, nu er zes uur per dag iemand anders planeten en dinosaurusboeken met hem leest. En dat komt niet eens zozeer omdat mijn zoon een lastig kind zou zijn. Want ondanks zijn autisme is het een ongekend lief joch. De voornaamste reden dat ik zo geniet van zijn afwezigheid is dat ik nu niet meer dagelijks live de Eerste Wereldoorlog hoef mee te maken. Want zijn zuster en hij liggen, als het even kan, namelijk de hele dag tegenover elkaar in de loopgraven.
Ik ben opgegroeid als enig kind. Weliswaar had ik een ‘buurzusje’, drie jaar jonger en een verdieping onder mij woonachtig, dus helemaal alleen was ik toch niet. Maar het was the best of both worlds: altijd iemand om mee te spelen, samen te spannen tegen onze ouders en om rond te commanderen. Maar ook de mogelijkheid om gewoon weg te lopen als ik er genoeg van had. Mijn ‘zusje’ en ik hebben welgeteld één keer ruzie gehad. Het werd een memorabel moment in ons beider leven en dat van onze ouders, die er nog graag met smaak over verhalen. “Lieve Vala” schreef mijn ‘zusje’ in een brief, die zij onder onze voordeur bovenaan de trap door schoof, “Als ik boos ben, moet je mij gewoon maar even laten. Ik kom vanzelf wel weer terug”. De beste meid was misschien vijf jaar oud, ikzelf acht. Inmiddels is zij afgestudeerd Amsterdams arts en ik een Achterhoekse provinciaal. Maar zusjes zijn we nog altijd.
Het leek mij dan ook bijzonder gezellig om niet één, maar twee kinderen te baren. De warme herinneringen aan de logeerpartijtjes en toneelstukjes met mijn buurzusje stonden me tenslotte nog vers in het geheugen en wat had ik daar toch altijd van genoten. Zoiets gunde ik mijn eigen kroost ook. De vader in kwestie was minder enthousiast over het dupliceren van ons nageslacht. Hij heeft namelijk een officieel zusje en volgens hem was het in het echt wat minder idyllisch dan in de Amsterdamse hippie grachtengordel commune waarin ik ben opgegroeid. Zijn verhalen over rondvliegende afstandsbedieningen en venijnige peuternageltjes in zijn arm konden mij echter niet afschrikken en dus streek hij met zijn hand over zijn hart en schopte mij een tweede maal met kind.
Inmiddels maak ik mij al ernstig zorgen over hoe dat moet als we over een tijd de pijp uitgaan. Dat wordt namelijk geheid vechten om de erfenis. Niks logeerpartijtjes, toneelstukjes en koekjes bakken, de Terroristen hebben áltijd ruzie. Altijd. Ik snap werkelijk niet hoe het kan. ‘s Ochtends vroeg begint het al. De eerste klap valt meestal met een knuffel, goedgemikt en doelgericht. Dat ontaardt dan in een klopjacht rond de koffietafel, tot het eerste slachtoffer valt, zo tegen de tijd dat de zon langzaam oprijst boven het tarweveld. Krijsend gaat er één ten onder, meestal toch wel Terrorist nr. 2. De blauwe plekken zijn haast niet meer tellen, maar leren van hun oorlogswonden zit er helaas niet in. Ze moeten hebben wat de ander heeft, ook als ze er nog nooit naar om hebben gekeken. Alleen al de aanraking van de opponent maakt het betreffende voorwerp onweerstaanbaar. Ik overweeg inmiddels van alles twee te kopen. Want na vier jaar oorlog ga je voor de lieve vrede graag failliet.
Soms kan ik, na een dag gegil, mijn eigen gedachten niet eens meer horen. Mijn oren suizen nog lang na kinderbedtijd. Papa is blij dat hij ruim drie uur per dag in de auto zit, het geraas van de snelweg verbloemt namelijk het permanente gepiep in zijn trommelvliezen nog een beetje. Hoe kunnen twee zulke kleine mensen, elkaar zo groots naar het leven staan? Het is mij echt een raadsel. Laatst waren allebei de Terroristen ziek, nr. 1 geveld door keelontsteking, nr. 2 door Rode Hond (want ja, dat bestaat nog in de Achterhoek). Na drie dagen vredesonderhandelingen heb ik mezelf bijna gewurgd met mijn eigen witte vlag. Ik had me de moeite van het vrede stichten eigenlijk beter kunnen besparen. Een Ajax en een Feyenoord hooligan met elkaar verzoenen is waarschijnlijk nog eenvoudiger dan mijn twee Terroristen bij elkaar brengen.
Maar, alhoewel ik met het oeuvre zelf verzonnen scheldwoorden inmiddels een encyclopedie zou kunnen vullen, is het toch niet alleen maar haat en nijd. Want zónder elkaar, dat is toch ook geen optie. “Waar is mijn broer?” vraagt dan het zusje, als haar aartsvijand naar school toe is. Bij thuiskomst vliegen ze stralend op elkaar af. Kusje hier, omhelzing daar en dan natuurlijk weer de eerste ruzie. Haat en liefde, het lijntje is blijkbaar flinterdun. Laatst gaf ik ze een stuk papier, ‘schreven’ ze elkaar een brief. “Lief broertje” citeerde toen mijn dochter haar epistel, “Ik hou heel veel van jou. Kusjes en een knuffel”. Broer nam toen zijn brief ter hand en las heel stellig voor: “Lief zusje, ik wens jou altijd avontuur. En ook nog heel veel liefde”. Ik moest heel even stiekem snikken, want blijkbaar kruipt het bloed toch wel waar het niet gaan kan. Misschien herinneren mijn kinderen zich later weliswaar geen toneelstukjes, geen middagen harmonieus koekjes bakken. Maar ‘liefdesbriefjes’ zijn er gelukkig wel. En daar winnen we ook de oorlog wel mee.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.