maart 2015

Buitenaards

Na een paar dagen in het ziekenhuis, vergeet je dat er buiten nog een andere wereld is. Af en toe vang je er een glimp van op, achter de ramen van de afdeling, maar echt bestaan doet de buitenwereld eigenlijk gewoon niet meer. Het is verbazend hoe snel je een routine ontwikkelt in een situatie die totaal niet eigen is en waarin je de regie over je eigen leven compleet kwijt bent. Waarschijnlijk is het een manier van zekerheid zoeken en overleven. Je vastgrijpen aan dat kleine beetje controle dat je nog kunt uitoefenen. Want de enige veiligheid die je nog hebt, ligt in iedere ochtend in je pyjama langs de verpleegsterspost lopen, je zieke kind op je arm, op weg naar de koffiekamer voor het eerste bakje laffe ziekenhuiscapppuccino. Buiten schijnt de eerste lentezon, strekt het leven zich uitnodigend uit. Maar onze wereld hier binnen, niet verlicht door zon, maar door TL-buis, wordt iedere dag steeds een stukje kleiner.

We slapen samen in een bed, dat kleine meisje en ik. Want in haar ziekenhuisledikant wil ze niet liggen. Ik snap het wel, ik zou ook niet willen slapen in een kooi op pootjes, met tralies zo hoog dat een uit de kluiten gewassen vent nog moeite zou moeten doen om te ontsnappen. En dus trekken we om half acht ‘s avonds de gordijntjes om ons bed dicht en slapen we hand in hand op een hobbelige strecher. ‘s Ochtends vroeg voor dag en dauw sluipen we naar de koffiekamer en daarna gaan we douchen, heel even een momentje met zijn twee. De deur op slot, geen bliepende machines en verpleegsters. Geen naalden en geen thermometers. Alleen het zacht ruisende water over onze blote lijven en niemand die iets van ons wil. Het enige moment dat echt van ons is.

En dan begint iedere dag weer opnieuw het circus. Wegen, meten, bloeddruk, temperatuur. Hoeveel eet ze, hoeveel drinkt ze? Weer twee buisjes bloed die richting laboratorium moeten, ontstekingswaarden zijn verhoogd, maar dan ook weer verlaagd. Artsen staan erbij en kijken ernaar. Niemand kan er iets zinnigs over zeggen. Is het een ziekte, een syndroom, of toch misschien iets anatomisch? We kijken elkaar aan en lezen in ieders ogen alleen maar vraagtekens. Ik voel frustratie in me opborrelen, frustratie over al die onwetendheid, het machteloze dat zelfs de artsen uitstralen. Ik twijfel niet aan hun intenties, maar allemachtig, hebben ze hier nu al die jaren voor gestudeerd? Alleen maar om er twijfelachtig naar te kijken, hun schouders op te halen en nog maar weer een dagje af te wachten. Het gaat beter en weer slechter en de buitenwereld houdt ieder uur weer een beetje meer op te bestaan.

BuitenaardsIk voel me opgesloten, in mijn stoel zo naast haar bedje. Heb het gevoel dat we hier nooit meer weg komen. Ik zet mijn dochter in een rolstoel en rij haar naar weer een nieuwe specialist. Met de lift diep naar de krochten van het ziekenhuis en dan meters lopen door wat bij ingewijden ook wel bekend staan als ‘De Tunnel’, die kinderziekenhuis met regulier ziekenhuis verbindt. De Tunnel. Altijd als ik er weer in terecht kom, lopen de rillingen opnieuw over mijn rug. Een claustrofobisch gevoel overvalt me als ik er voor de zoveelste keer doorheen loop. Oranje licht, geen ramen, geen lucht. Ik versnel mijn pas om maar zo vlug mogelijk bij de liften aan de andere kant te komen. De Tunnel is de belichaming van mijn associatie met het ziekenhuis: een eindeloze gang, met aan beide kanten deuren die gesloten blijven. Voor altijd gevangen. Welke kant ik ook op loop, aan het eind van deze tunnel heb ik nog nooit het licht gezien.

“Mama, gaan we al naar huis?” vraagt mijn dochter af en toe en verlangend staart ze uit het raam. Ik kijk naar dat bleke snoetje en zou willen dat ik haar mee kon nemen in de lentezon, in plaats van naar de zoveelste behandelkamer. “Nee lieverd, we moeten hier nog even blijven” moet ik echter antwoorden en ze kijkt me treurig aan. Wat lijkt de Achterhoek ontzettend ver weg, onze boerderij een totaal andere wereld. Het zijn slechts dagen, maar ons verblijf hier voelt alweer als weken. Een gebed zonder einde, op een andere planeet. Wat verlangen we naar huis, maar de deuren van het ziekenhuis, het moederschip, blijven vooralsnog helaas ferm gesloten. Nee, voorlopig zijn wij nog niet terug op aarde.

Share

Baas boven baas

“Mevrouw, bent u soms medisch onderlegd?”. De zaalarts kijkt me onderzoekend aan. Verbaasd geef ik antwoord. “Nee, ik ben tekstschrijver. Hoezo?”. “Nou, u gebruikt zoveel medische vaktermen. En als u nou bijvoorbeeld verpleegster was, dan had ik op een ander niveau met u kunnen communiceren”. Even vraag ik me af of ik die zin zojuist daadwerkelijk uit haar mond heb horen rollen. Dan weet ik niet of ik in lachen uit moet barsten, of gewoon heel boos moet worden. “Beste mevrouw de dokter” zeg ik dan, mijn stem trillend van ingehouden verontwaardiging, “ik doe dit nu al 2.5 jaar. Is het zo gek dat ik inmiddels weet waar ik het over heb?”. De arts draait ongemakkelijk aan de ringen om haar vingers. Na 2.5 jaar ziekenhuisopnames ben ik niet meer zomaar een moeder van een patiënt. Ik ben die moeder waar iedere arts een hekel aan heeft.

TerugbijafOnze dochter ligt nu al bijna een week in het ziekenhuis. Onze dagen bestaan uit vieze koffie tappen uit de automaat op de afdeling, wiegend rondjes lopen met ons zieke meisje op onze arm, vocht en voedselschema’s bijhouden, medicijnen toedienen en steeds weer wachten op het vonnis dat de artsen die dag over ons kind uitspreken. Echt erin betrokken worden we niet. Zoals gewoonlijk. Artsen hebben de onbedwingbare neiging ouders stelselmatig te negeren. Al 2.5 jaar vertellen wij de medici wat er met ons kind aan de hand is, welk ziektebeeld zij laat zien. Ze horen ons aan, halen hun schouders op en doen hun eigen zin. Aan het eind van elke opname krijgen wij uiteindelijk steeds gelijk. Maar, ondanks die 20 jaar durende opleiding, leert ervaring de artsen blijkbaar weinig. Want iedere opname moeten we weer vechten om over het voetlicht te krijgen wat er met onze dochter aan de hand is.

Hierin staan wij niet alleen. Als ik in de koffiekamer zit vang ik het ene gesprek na het andere op, van ouders die gefrustreerd zijn omdat er niet naar hen geluisterd wordt. Een huilende moeder, die aan de telefoon aan een vriendin vertelt hoe haar dochter bijna bezwijkt, omdat de behandelend arts niet wil horen dat er in de darmen iets niet goed zit. Uiteindelijk wordt het kind in allerijl naar de operatiekamer gereden, de moeder er woedend en in tranen achteraan rennend. Het jongetje waarbij het niet de arts, maar een verpleegster was die ontdekte dat zijn buik met een sonde totaal ontstoken is en vol met pus zit, terwijl ik de moeder al dagen tegen de arts heb horen roepen dat haar kind zulke hoge koorts heeft en dat dat niet normaal is. Het wanhopige huilen, de verontwaardiging, de machteloosheid, ik herken het zo ontzettend. Communiceren met artsen is vechten tegen de bierkaai. Je kunt net zo goed tegen een blinde muur gaan staan praten.

Sinds wij onze dochter hebben, heb ik een ontzettend schokkend kijkje in de keuken van de Nederlandse gezondheidszorg gekregen. En ik moet eerlijk zeggen dat ik liever in het ongewisse was gebleven. Dat ik gewoon mijn rotsvast vertrouwen in het artsenwezen had kunnen behouden, in de veronderstelling had kunnen blijven dat de dokter je wel beter maakt. Helaas is dat een illusie. Ja, heb je een gebroken been, een blindedarmontsteking, of een niersteen, dan maakt de dokter je weer beter. Dat soort aandoeningen staan namelijk in de dokters-Wikipedia, kwestie van Googlen, symptomen afvinken en klaar is Kees. Maar heb je iets dat zich niet zo makkelijk laat herkennen, dan ben je als patiënt helaas vogelvrij. Pas je niet in een symptomatisch hokje, dan kun je als patiënt beter zelf een medische encyclopedie aanschaffen, want de kans dat je eigenhandig je diagnose stelt is groter dan dat de dokter het voor je doet.

Waarschijnlijk lijdt iedereen wel een beetje aan beroepsdeformatie. Ik schrijf teksten en vind dus dat je mij niets hoeft te vertellen over grammatica, zinsopbouw en taaltechniek. Kritiek is nooit leuk, niemand staat daar om te springen. Maar, als iemand mij op een spelfout wijst, verbeter ik hem wel. Als iemand mij een tip geeft, luister ik daarnaar, denk erover na. Ik luister naar mijn lezers, omdat ik, ondanks mijn eigen arrogantie, vind dat ik schrijf voor degenen die mij willen lezen. En dat het dus belangrijk is wat die mensen allemaal te zeggen hebben. Want met hun tips en op- en aanmerkingen, maak ik van mezelf een beter schrijver. Bij artsen lijkt het echter niet zo te werken. Heb je zelf Hippocrates’ eed niet afgelegd, dan mag je kennelijk behandeld worden als een kleuter. Toegesproken worden alsof je uit een ei komt. Want degenen die de medische wetenschap bedrijven, staan blijkbaar toch net een sportje hoger op de ladder dan de ‘gewone’ man. Dat het inmiddels 2015 is en ook het gepeupel dus al lang niet meer achterlijk, is alleen tot de stethoscopen-populatie nog niet doorgedrongen. Ergens ook wel begrijpelijk natuurlijk, want in zo’n ivoren toren is het nou eenmaal toch goed toeven.

Ik ben geen arts, ik heb geen uitgebreide kennis van het menselijk lichaam en haar geheimen. Dus ja, ik ben een leek, maar nee, ik ben niet achterlijk. Ook al heb ik die hermelijnen mantel dan niet om gehad, dat wil niet zeggen dat mijn meningen en observaties dan maar zonder meer terzijde kunnen worden geschoven. Beste dokters, u kent dan misschien de theorie, maar ik ben de praktijkdeskundige. Ik ken mijn kind, haar lijfje en haar ziel. Zou het niet veel beter zijn, als we nou eens samen zouden werken, als u eens zou luisteren naar wat ik en al die andere ouders met mij, te zeggen hebben? Want kennis is macht en als we nou de handen eens ineen slaan, dan wordt die kennis alleen maar groter. Vindt u het niet een beetje raar dat er ouders in de koffiekamer zitten huilen, omdat u niet wilt luisteren naar wat zij over hun eigen kind te zeggen hebben? Over het kind dat zij dagelijks meemaken, waarmee zij tot in hun hart verweven zijn? Zou u er niet goed aan doen, deze mensen als gelijkwaardige gesprekspartners te zien, ook als ze zelf geen witte jas aan hebben? Ja, u bent een autoriteit, maar als het om onze kinderen gaat verdienen wij, als ouders, op z’n minst dezelfde status.

Beste mevrouw de zaalarts, nee, ik ben dus niet medisch onderlegd. Ik ben maar een simpele tekstschrijver. Ik begrijp dat mijn pen niet kan tippen aan uw glimmende stethoscoop. Maar wilt u alstublieft niet vergeten, dat ik weliswaar slechts simpel gepeupel ben, maar ook nog mens en daarnaast vooral: moeder? Ik respecteer uw witte jas, echt waar. Maar respecteer dan ook mijn woorden en luister er eens goed naar. Want ik kan u op een briefje geven, met een stethoscoop bent u misschien baas boven baas, maar als het gaat om woorden, dan overtref ik u.

Share

Terug bij af

Er zijn van die momenten in het leven die je het liefst uit je geheugen zou willen wissen. Het moment dat je denkt je kind te verliezen staat wat mij betreft met stip op één in die categorie. Het was alweer lang geleden dat manlief en ik elkaar aankeken en in elkaars ogen lazen dat het niet goed was met onze dochter. Terwijl er om ons heen artsen begonnen te rennen en er woorden vielen als ‘bloedtransfusie’ en ‘hartmonitor’ zakte de grond onder mijn voeten weg. Het heeft een tijd geduurd voor ik ‘s nachts niet meer wakker werd met dat beeld op mijn netvlies. Helaas zal het nu wel weer even duren voor ik goed kan slapen. Want toen manlief en ik begin deze week dat kleine meisje grijs zagen worden en ze al wankelend met haar ogen begon te rollen, sloeg ons opnieuw de schrik weer om het hart. Dit soort momenten maken littekens op mijn ziel.

De rit naar het ziekenhuis verliep in een angstige waas. Manlief met trillende handen aan het stuur, ik op de achterbank met onze wasbleek weg getrokken dochter, die steeds langzaam weg viel. “Houd haar aan de praat” zei manlief en dus stelde ik vragen. Bibberige vragen over de vrachtwagens die we voorbij raasden. Vragen over haarzelf. Vragen over niks. “Weet je nog hoe je heet?”, “Hoe heet mama?”, “Welke kleur heeft die auto?”. Vermoeid en traag gaf ze antwoord. Ze legde haar handje in de mijne, kleine traantjes over haar wang. “Voel me niet lekker, mama”, het stemmetje druipt van het verdriet. Ik leg haar hoofdje tegen me aan, staar zenuwachtig naar de stroom auto’s voor ons op de weg. “We hadden een ambulance moeten bellen” zeg ik tegen manlief. Hij zegt niks, maar knikt. Hij is net zo bang als ik.

Eenmaal in het kinderziekenhuis duurt het lang voor we eindelijk een kamer en een bed toegewezen gekregen. Zo gaat het altijd. Protocollen, papierwerk. Handen schudden, zes verschillende artsen aan wie we steeds opnieuw ons verhaal moeten doen. Onze dochter hangt slap tegen me aan. Als ik haar eindelijk in bed kan leggen, rijdt manlief terug naar de Achterhoek om spullen te halen. Dat we hier voorlopig niet weg zijn, weten we allebei. Ik blijf achter bij het bed van onze dochter. De lichten worden overal gedimd, het is rustuur. Onze dochter valt in slaap, onrustig, haar lijfje trilt, haar ademhaling is snel. Dan overvalt de angst me. Die angst die ik zo goed ken. Ik voel het vanaf mijn tenen komen opzetten, als een golf overspoelt het me. Ik voel hoe mijn keel zich langzaam dicht knijpt, mijn maag zich omdraait. Het moment dat de automatische klapdeuren van de afdeling voor ons open zwaaiden en voor ons uitgestrekt opnieuw die gang ligt waar we al zo vaak hebben gestaan. Ik had gehoopt nooit meer over die drempel te hoeven stappen. De geur van schoonmaakmiddelen, medicijnen, zieke mensen. Misselijkmakend. We zijn weer terug bij af.

De dagen verlopen slepend. Onderzoeken, bloedafname, medicijnen. Een huilend kind. Een gillend kind. Ik moet mijn eigen dochter in de houdgreep nemen om er een beetje paracetamol in te krijgen. Ze krijst en gilt. “Mama, nee, je moet me niet vasthouden”. Ik fluister in haar oor dat het goed komt, dat het voor haar eigen bestwil is. Maar ik voel me een monster. De verpleging is lief, zoals altijd. Komen glaasjes appelsap brengen, leggen even hun hand op je arm als ze zien dat je het moeilijk hebt. Artsen lopen de hele dag in en uit, stellen vragen, vertellen van alles en tegelijkertijd ook weer niks en zijn dan weer weg. De nachten zijn onrustig. Bliepende machines om ons heen, het geruis van de airconditioning, verpleegsters die langs lopen op de gang. Manlief en ik slapen in toerbeurt, met een zweterig, schokkerig meisje op onze arm. Ik durf niet goed in slaap te vallen, maar tegelijkertijd kan ik mijn ogen bijna niet open houden. Ze eet niks, slaapt niet, wordt steeds zieker. Ik zeg tegen mezelf dat het over gaat, maar ik kan het moeilijk weg duwen, dat knagende gevoel. Ik ben bang.

Wat is er toch aan de hand met mijn kind? Na 2.5 jaar hebben we nog steeds geen antwoorden. Ik staar naar buiten door het raam van het ziekenhuis, met mijn zieke dochter op mijn arm en vraag me af of er ooit nog een moment komt dat we hier weg kunnen lopen en zeker weten dat we nooit meer door die vervloekte klapdeuren hoeven te stappen. De zon valt door de ruiten op haar gezichtje. Ze is mager, bleek, maar beeldschoon. Ik begraaf mijn gezicht in haar haartjes, kus haar warme hoofdje. Ben kwaad, verdrietig en wanhopig. Maak mijn kind nou eens beter, godverdomme. Ik wil hier helemaal niet zijn.

Share

De kippen komen!

Laatst stond ik nietsvermoedend mijn haar in te zepen onder de douche, toen er van beneden een ijselijke gil kwam. “Mamaaa, er staat een kip in de keuken!”. Het prikkende schuim sijpelde langzaam mijn ogen in en ik dacht even na. Terrorist nr. 1 roept wel vaker merkwaardige dingen, dus was het de vraag of ik het risico moest nemen schuimend en al de trap af te rennen. Toen ik Terrorist nr. 2 even later “Oh heeelp, hij pikt mij!” hoorde schreeuwen, leek het me verstandig toch maar een kijkje te nemen. En dus rende ik poedelnaakt en druipend naar beneden, alwaar ik de Terroristen angstig in de woonkamer aantrof, in een hoekje gedrukt door een parmantig rondstappende kip. Terwijl haar venijnige kraaloogjes zich op mijn naakte lijf richtten, realiseerde ik me dat ik waarschijnlijk niet op tijd bij mijn snijplank kon komen en dus geen schild had om te voorkomen dat haar scherpe snavel zich in mijn onbeschermde vlees zou boren. Gelukkig had Terrorist nr. 1 zich naar de kist met speelgoed weten te manoeuvreren en wist hij met een goedgemikt locomotiefje van zijn spoorbaan de indringer uit ons huis te verjagen. Terwijl ik opgelucht ademhaalde en probeerde mezelf in een theedoek te wikkelen, gluurden de Terroristen voorzichtig om de hoek van de bijkeuken. “Wat nu?” vroeg Terrorist nr. 1 angstig. Ik haalde mijn schouders op en draaide snel de deur op slot. Ik heb nog even overwogen 112 te bellen, maar wilde toch ook niet te boek komen te staan als die rare stadse die gered moet worden van haar eigen pluimvee. Over straat kunnen zonder uitgelachen te worden is tenslotte ook wat waard.

Dekippenkomen_2Al eerder schreef ik over onze enigszins satanisch aangelegd kippen, die ons met grote regelmaat proberen een ledemaat afhandig te maken, als we ze van eten komen voorzien. De dagelijkse confrontatie met de zes, inmiddels moddervette, kakelende dames was al zenuwslopend genoeg, maar toen zaten ze in ieder geval nog veilig opgesloten in hun door gaas omringde ren. Echter hebben ze hun actieradius nu aanzienlijk vergroot, door zich vakkundig uit te graven en hun heil in de rest van de tuin te zoeken. Ik was mij er niet van bewust dat kippen konden graven en dat is jammer, want dan had ik maatregelen kunnen treffen. Gewapend beton storten onder de kippenren bijvoorbeeld. Of het hok omcirkelen met vossenklemmen. Daar is het nu te laat voor, want inmiddels hebben ze ons landgoed overgenomen. Genietend wandelen ze door de moestuin, pikkend aan onze worteltjes en zelf gekweekte bieslook. Ik durf eigenlijk niet meer naar buiten, uit angst dat ze een hinderlaag hebben gevormd en in de aanval gaan als ik één voet over mijn eigen drempel zet. Inmiddels heb ik dus een voorraad snijplanken bij de voordeur liggen.

Ik vrees dat ze proberen wraak op ons te nemen voor de verdwijning van Brutus, de buur-haan, die sinds enige tijd spoorloos is. Tot voor kort paradeerde hij dagelijks bronstig uren rond de kippenren, tot groot genoegen van de dames, maar we hebben hem nu al geruime tijd niet meer gezien. Ons vermoeden is dat hij tragisch aan zijn eind is gekomen in de kaken van een vos die in onze tuin misschien een residentie heeft, maar helemaal zeker zijn we daar niet van. Persoonlijk ben ik van mening dat het hoe dan ook Brutus’ eigen schuld is, we hebben tenslotte niet voor niets een bordje met ‘Eigen weg’ aan het begin van het erf staan. Daar trok hij zich echter niets van aan, de lokroep van onze kippen was blijkbaar sterker dan de regelgeving. En als dan de hormonen de overhand nemen, verlies je alle oog voor je omgeving. Brutus’ rode kam schitterde waarschijnlijk nog in het zonlicht toen zijn belager zich verlekkerd bovenop hem stortte. Voor de ogen van zijn harem werd hem koelbloedig het leven ontnomen. Hij zal ongetwijfeld nog hebben geprobeerd zich te verdedigen, ons Brutus’ was tenslotte niet voor één gat te vangen. Maar helaas, voor de buur-haan was het eind nabij. Bloedend is hij misschien het naburig veld in gestrompeld, alwaar hij kakelend ten onder is gegaan. Althans, zo stel ik het mij voor. Even was het oorverdovend stil op het landgoed. Maar het beklemmende gegil dat die middag oprees uit de kippenren, had ons moeten waarschuwen. Dit lieten de Katrientjes niet zomaar over hun kant gaan.

June27_2014_1We hebben gezocht, maar het stoffelijk overschot van Brutus hebben we helaas nooit kunnen vinden. Een waardig afscheid moesten we hem dus schuldig blijven. En hoewel we echt ons best hebben gedaan, nemen de kippen er geen genoegen mee. Hun wraak zal zoet zijn. De strijdlustigheid glimt in hun kleine kraaloogjes, iedere keer als we ze komen voeren. Nu blijft het nog bij een beetje dreigend rondsluipen in mijn woonkamer, maar ik ga ervan uit dat dit slechts het begin is. Voor je het weet staan ze met een slagersmes in de badkamer terwijl je onbeschermd en moederziel alleen staat te douchen. Vinden we op een dag onze katten helemaal kaal gepikt in hun mandjes. Of houden ze, puur om ons te pesten, hun eieren gewoon binnen en moeten wij weer legbatterij omeletten bakken. Ik acht de Katrientjes tot van alles in staat. Manlief en ik zitten eraan te denken de boerderij van een panic room te voorzien, voor als de nood echt aan de man komt. Nu weet ik een klein beetje hoe men zich in oorlogstijd gevoeld moet hebben. Waren het destijds de Russen die kwamen, nu zijn het de kippen. Ik vraag me eerlijk gezegd af wat enger is.

Een wilde klopjacht door de tuin heeft erin geresulteerd dat de Katrientjes inmiddels weer in hun hok zitten. Als tegemoetkoming hebben we ze de moestuin geschonken om hun territorium mee uit te breiden. We hebben beloofd er voortaan met een grote boog omheen te lopen. Het is wel zonde van de worteltjes, maar soms moet je nou eenmaal offers maken voor de lieve vrede. Vooralsnog heb ik geen gevederde indringers meer uit mijn huis hoeven verjagen. Maar je moet altijd alert blijven. Voor de zekerheid neem ik voortaan een snijplank mee naar bed. Je kunt tenslotte maar beter voorbereid zijn.

Share

1 2